De Romeinse Reisgids – hoofdstuk 6: het land achter de Rijn

Het is een misvatting dat de Romeinen nooit ten noorden van de Rijn zijn geweest. Wel is de bezetting door Romeinse troepen hier veel korter geweest, zodat er uiteindelijk ook geen daadwerkelijke provincie is ingericht. Het noorden van Nederland bleef echter deel van de Romeinse periferie. Met de meeste stammen die in het gebied woonden werden bondgenootschappen gesloten, wat in de Romeinse tijd eigenlijk neerkwam op een soort vazalstatus: de volkeren in kwestie bestuurden zichzelf maar waren schatplichtig en leverden soms ook wat hulptroepen. Plaatsen met een naam en Romeinse gebouwen zijn hier zeldzaam, dus de reisgids zal zich hier meer richten op naamloze inheemse nederzettingen en interessante archeologische vondsten.

Ten zuiden van het Flevomeer (Flevoland, het Gooi en Gelderland)

Reisgids Flevo zuidBij aanvang van de Romeinse tijd lag er ter hoogte van het IJsselmeer, een meer dat de Romeinen het Flevomeer noemden. Wie er direct ten zuiden van het meer woonden is onduidelijk. In het oosten is er wat meer duidelijkheid. De Achterhoek werd vermoedelijk bewoond door de Chamaven. De Romeinen lieten de stam, zelfs toen ze besloten het gebied achter de Rijn niet te besturen, duidelijk merken wie de baas was. De Chamaven moesten veel grond bij de Rijn prijsgeven zodat hier graanvelden voor het Romeinse leger konden worden aangelegd. De Saliërs zouden hun buren op de Veluwe kunnen zijn geweest, al is dat niet helemaal zeker. In de 3e en 4e eeuw worden zowel de Chamaven als Saliërs omschreven als stammen van de Franken: nadat de Salische Franken op de Betuwe waren toegelaten, waren zij op eigen houtje doorgegaan naar Toxandrië (Noord-Brabant) en namen de Chamaven snel de Betuwe in.

meer1. Flevomeer
Locatie: IJsselmeer
Het Flevomeer was, net als het IJsselmeer nu, het grootste meer van Romeins Nederland.Verwar dit niet met de latere Zuiderzee, want het Flevomeer was veel kleiner en grensde ook in het noorden waarschijnlijk aan land of in elk geval aan kwelders. Vermoedelijk liet veldheer Drusus bij het begin van zijn veldtochten één of meer kanalen graven om vanuit de Rijn het Flevomeer en de Waddenzee te bereiken, maar waar deze Drususgracht lag is tot op heden onbekend. Wellicht waren de Vecht en de IJssel nuttige natuurlijke waterwegen om het meer te bereiken, al sloot de IJssel toen waarschijnlijk nog niet aan op de Rijn. Via het Flevomeer bereikte Drusus niet alleen de Waddenzee, maar ook het land van de Frisii. Dat Drusus voor deze route koos, is te wijten aan het feit dat de Romeinen de Noordzee onbetrouwbaar vonden vanwege het sterke verschil tussen eb en vloed en de stormen die er soms op uitbraken. Vele eeuwen later werd de provincie Flevoland naar het Flevomeer genoemd, al is de positie ervan waarschijnlijk wat zuidelijker.
Speciaal in de Romeinenweek: “Expositie Oostvaardersplassen” in Natuurbelevingscentrum de Oostvaarders (28 april-6 mei, 11:00-15:00)

kotterbos_vici_org2. Wachtpost Kotterbos
Locatie: Kotterbos bij Lelystad
De vondst van een wachtpost of wachttoren in het Kotterbos in Flevoland, bewijst dat hier in de Romeinse tijd land lag, waarschijnlijk een moerasbos. Koolstofdatering toont aan dat de houtresten er rond 69 na Chr. stonden, het jaar waarin de Opstand der Bataven uitbrak. De stammen waren 7 meter lang. Ook dook er een basaltsteen op, die ten zuiden van Bonn gewonnen moet zijn. Dit soort stenen zijn in Romeinse platbodems als ballast gebruikt, wat op scheepvaart duidt. Vanuit de wachtpost moet Fectio via de Vecht en Rijn in een dag tijd te bereiken geweest zijn. Of de post werkelijk Romeins was of juist werd aangelegd door de rebellen is niet zeker.

gooi3. Dagmarskampen Westerheide
Locatie: Westerheide bij Hilversum en Laren
Op het Actueel Hoogtebestand van Nederland nam men twee opvallende ruitvormen waar op de Westerheide. Het is mogelijk dat hier dagmarskampen werden aangelegd door Romeinse troepen die ten noorden van de Rijn opereerden. De reden voor zo’n tocht kan verschillend zijn geweest: een veldtocht, een strafexpeditie of een oefening. Veldtochten ten noorden van de Rijn met als doel daadwerkelijke oorlog en verovering werden vanaf het midden van de 1e eeuw niet meer ondernomen; strafexpedities en oefeningen vonden nog veel langer plaats.

Soldaat2_marskamp4. Dagmarskamp Ermelosche Heide
Locatie: Ten hoogte van de Flevoweg (N203) op de Ermelosche Heide
Het dagmarskamp van Ermelo is een zeldzaamheid: het is het enige met zekerheid aangetoonde Romeinse marskamp in Nederland. Niet zo vreemd, want gewoonlijk werden de kampen zorgvuldig afgebroken, zodat er amper een spoor achterbleef en eventuele vijanden het terrein niet in gebruik zouden nemen. Zelfs de greppels werden dan dus dichtgegooid. Waarom dat laatste op de Ermelosche Heide niet gebeurd is blijft een raadsel. Het geeft in elk geval een interessante kijk op hoe dit soort kampen eruit zagen. Het kamp moet rond het jaar 170 aangelegd zijn en was groot genoeg voor een heel legioen. Dat de wallen niet in een keurige rechte lijn lopen maar licht kronkelen toont aan dat er een hoop verschillende ploegen tegelijk aan de greppel en omwalling werkten, zodat het kamp in een paar uur kon worden opgezet. As van broodovens doet vermoeden dat het legioen drie dagen gebleven is, wat opvallend lang is. Waarom dat gebeurde is ook niet duidelijk. Misschien was er sprake van een strafexpeditie tegen de Chamaven of Saliërs.
Bezienswaardigheden: zichtbare contouren kamp; stenen Romein bij ingang kamp; informatiezuil
Speciaal in de Romeinenweek: Romeins Marskampwandelroute (28 en 30 april, 1-5 mei); Op reis met de Romeinen + VR Experience (28 april, 11:00-14:00); Romeinse bierveldtocht BurgBieren (3 mei 10:30-17:00)

venusheerde5. Venus van Heerde
Een bewijs dat ook Romeinse godsdienst zijn weg naar het noorden kon vinden is bijvoorbeeld de Venus van Heerde: een bronzen beeldje dat ergens tussen 10 en 130 na Chr. gemaakt werd. Het brons is om een kleien kern heen gegoten, met zilver op de ogen en het diadeem van de godin. Dat Romeinse godenbeeldjes hun weg naar het noorden vonden is niet zo vreemd als het lijkt. Ten eerste was een dergelijk beeldje waarschijnlijk kostbaar, zodat kooplui er veel aan konden verdienen. Ten tweede waren de goden van verschillende polytheïstische godsdiensten gemakkelijk te versmelten, zodat Romeinse en inheemse godsdienst gemakkelijk samen konden gaan.

6. Schat van Diepenveen
In Diepenveen werd in 1993 een schat van wel 106 Romeinse munten ontdekt. Later kwamen er nog meer munten naar boven tot het aantal op 370 zat, van koperstukjes tot in de Romeinse tijd al zeer kostbare zilveren denarii. Het zou kunnen dat de munten verloren zijn op een veldtocht ergens voor het jaar 49.

pakhuisA. Museum het Pakhuis Ermelo
Locatie: Molenaarsplein 24, Ermelo
Museum het Pakhuis in Ermelo bevat ook Romeinse stukken, wat natuurlijk logisch is omdat het dagmarskamp op de Ermelosche Heide ligt, ongeveer 4,5 kilometer verderop. In de tentoonstelling “Oog in Oog met de Romeinen” kun je in de Romeinse voetsporen treden, variërend van militaire bepakking tot Romeinse lichaamsverzorging.
Speciaal in de Romeinenweek: Oog in Oog met de Romeinen (28 april t/m 5 mei, 10:30-16:30)

soldatenB. Erve Eme (Zutphen)
Locatie: De Kaardebol, Harenbergweg 1 in Zutphen
De Erve Eme, op het terrein van de Kaardebol, is een klein openluchtmuseum dat een Frankisch erf toont. In principe richt het zich op de Vroege Middeleeuwen, maar aangezien deze begin met het einde van de Romeinse tijd is er sprake van overlapping. De Franken waren een inheemse groep Germanen met hun eigen gewoontes en godsdienst, die in de Vroege Middeleeuwen geleidelijk overging in het christendom (met enige druk van bovenaf). Het erf toont ambachten en diverse workshops en evenementen, waarbij de Late Romeinen niet ontbreken aangezien de scheidingslijn tussen Romeinen en Franken op den duur vrij dun was geworden.
Speciaal in de Romeinenweek: Romeinen in Zutphen?!? (29 april, 11:00-17:00)

Ten oosten van het Flevomeer (Overijssel, Drenthe en Groningen)

Reisgids Flevo oostMeer naar het noordoosten van Nederland was de Romeinse politieke invloed veel beperkter, al kwamen er veel goederen die kant op via handel. Wie er woonden is soms maar de vraag. Saliërs zouden het westen van Overijssel nog bewoond kunnen hebben. Twente wordt veel geassocieerd met de Tubanten, al hadden die wellicht ook gebied in het zuiden van Drenthe en ten oosten van Twente in Duitsland. Misschien dat de Chamaven het zuiden van Twente bewoonden. Waar het gebied van de Frisii of Friezen precies begon is niet helemaal duidelijk: misschien al in Drenthe. Rondom de Eemsmonding woonden de Ampsivariërs, die hier later werden verjaagd door de Chauken, die misschien wel tot in Groningen doordrongen. De migratie van de Ampsivariërs is tekenend voor een woelige periode in het jaar 58, toen diverse groepen stonden te popelen om het door de Chamaven verlaten land bij de Rijn in te nemen. Niet alleen de Tubantse buren, maar ook de gevluchte Ampsivariërs en een groep Friezen die het Flevomeer hadden overgestoken dienden zich aan. Allen werden gelast te vertrekken. In het geval van de Friezen, die zelfs een paar leiders naar Rome stuurden om hun zaak te bepleiten, moest zelfs geweld worden gebruikt.

1. Schat van Steenwijk-Onna
De schat van Steenwijk werd in 1884 ontdekt op de Steenakkers bij Onna. Hij bevatte maar liefst 237 zilverstukken! De vondst in 1985 van een denarius nog van voor de tijd van keizer Augustus, wordt hier vaak aan gekoppeld. De 237 munten zijn namelijk al net zo oud: de oudste is gedateerd op 145 v. Chr., terwijl de jongste uit de tijd van Tiberius komen. Waarschijnlijk is veldheer Germanicus in 15 na Chr. met zijn leger langs getrokken op weg naar het land van de Frisii. Steenwijk vormde namelijk een zeldzame begaanbare route naar het noorden.

schat anloo2. Muntschatten van Drenthe (Anloo, Balloo en Barger-Compascuum)
Drenthe is meerdere muntschatten rijk, vaak van aanzienlijke omvang. In 1952 vond men bij Barger-Compascuum een schat van 312 zilverlingen, samen met resten van een beurs en gordel. De schat was keurig onder een graspol verstopt in het veenmoeras. Wellicht was de eigenaar in paniek en probeerde zijn schat om één of andere reden te verbergen, zonder hem later nog op te kunnen halen. Een moeras als verstopplaats klinkt gewiekst, maar kan natuurlijk ook gevaarlijk zijn. De muntschat van Balloo werd al in 1839 ontdekt in het Andersche Diep. Veel van de zilveren munten zijn verloren gegaan toen ze aan lokale zilversmeden werden verkocht. De overgebleven 25% ligt in het Drents Archief. Balloo was een belangrijke plaats in de Romeinse tijd: in de Balloër Kuil werden in de steentijd al vergaderingen gehouden en in de Romeinse tijd liep hier nog steeds een route. Bij Anloo werden in 2008 en 2009 155 zilverstukken ontdekt uit de periode 69-222 na Chr., lang nadat de Romeinse veldtochten in het noorden geëindigd waren. De munten lagen in twee crematiegraven als grafgiften.

beile3. Schat van Beilen
De goudschat van Beilen bevat net als de schatten van Anloo, Balloo en Barger-Compascuum een aantal munten: 22 gouden solidi. De schat bevat echter ook nog vijf halsringen en een armband. Het is de rijkste Romeinse schatvondst van heel Drenthe. Waarschijnlijk zijn de sieraden gemaakt door solidi om te smelten, wat blijkt uit verdikkingen op de plekken waar Romeinse munten gewoonlijk versierd zijn. Alle munten zijn van voor het jaar 400, maar waarschijnlijk rond die tijd begraven, misschien als grafgift. Het zou om een rijk persoon of zelfs hoofdman van de nederzetting van Wijster kunnen gaan.

wijster4. Nederzetting van Wijster
Locatie: Beilerweg bij Wijster
Wijster bevatte in de Laat-Romeinse tijd waarschijnlijk een van de belangrijkste nederzettingen van Zuidwest-Drenthe. Al in 200 v. Chr. werd de plaats bewoond door ongeveer 150 mensen, maar tijdens de Romeinse tijd groeide het aantal boerderijen uit tot 15 à 20 en later zelfs misschien tot 25! Er woonden 500 mensen in het dorp, wat in die tijd opvallend groot is. Behalve een woon- en stalgedeelte in de centrale boerderij, stonden er spiekers, schuren en hutkommen omheen. Eén boerderij had een opvallend grote ingang, alsof hier de rijkste familie woonde. Ten westen lag het grafveld, waar een graf vol giften gevonden is. Waarschijnlijk is hier een dorpsbewoner die als officier in het Romeinse leger had gediend begraven rond het jaar 400. De schat van Beilen zou een offer uit het dorp geweest kunnen zijn. In die tijd liep het dorp op zijn einde: begin 5e eeuw werd het verlaten.
Bezienswaardigheden: Kunstwerk op de Beilerweg

5. Nederzetting van Groningen
Locatie: Lutkenieuwsestraat
Op de plek van de stad Groningen woonden al minstens in de Romeinse tijd mensen, misschien wel langer. Gevonden terra sigillata, Romeins aardewerk, stamt uit de 1e of 2e eeuw. Het kwam uit Gallië. In de Laat-Romeinse tijd moet er een fikse boerderij gestaan hebben, als is de exacte vorm ervan onbekend.

266px-Drents_MuseumA. Drents Museum
Locatie: Brink 1, Assen
Het Drents Museum bevat ook vondsten uit de Romeinse tijd, zoals de diverse muntschatten die sinds de 19e eeuw in Drenthe zijn gevonden. Maar ook zijn er diverse veenmummies tentoongesteld, die een beeld geven van de inheemse bevolking.
Speciaal in de Romeinenweek: Romeinse schatten in het Drents Museum (dagelijks m.u.v. maandag, 11:00-17:00)

Ermelo en andere marskampen: Romeinen op expeditie

Soldaat2_marskampIn de artikelen van afgelopen maanden hebben we alle vaststaande Romeinse steden, forten, stationes en nederzettingen in Nederland behandeld. We hebben zelfs enkele behandeld die lang niet zo zeker zijn. De oplettende lezer zal het hierbij opvallen dat vrijwel al deze plaatsen zich ten zuiden van de Rijn bevonden, met uitzondering van Flevum. Geen wonder, want de rivieren en de kust zijn de meest logische locaties voor nederzettingen en vestingen. De Rijn was uiteindelijk de daadwerkelijke grens van het Romeinse rijk, terwijl Maas en Waal op den duur een belangrijke buffer gingen vormen. Evengoed was de westkust van groot belang met het oog op verdediging tegen zeerovers. Het zal de lezer dus ook niet ontgaan zijn dat veel van deze plaatsen militair waren, al zijn er ook burgerlijke nederzettingen aanwezig. Voor dit laatste artikel in deze reeks trekken we nog eenmaal de Rijn over en gaan we naar de noordelijke helft van het land.

In onze ogen is de Limes vaak een gesloten grens met enorme contrasten aan weerszijden. Dat beeld is veel te eenzijdig.
In onze ogen is de Limes vaak een gesloten grens met enorme contrasten aan weerszijden. Dat beeld is veel te eenzijdig.

Dat de Romeinen nooit ten noorden van de Rijn zijn geweest is een conclusie die veel mensen trekken puur op het feit dat de Rijn uiteindelijk als grens werd ingesteld. Maar uiteraard was het niet zo dat men de Rijn bereikte en meteen besloot om daar voor altijd te stoppen. De Romeinse invloed ten noorden van de Rijn was tot en met halverwege de eerste eeuw van onze jaartelling vrij duidelijk in de vorm van militaire aanwezigheid, waar het fort bij Velsen het beste voorbeeld in Nederland van is. Maar ook daarna waren er nog altijd contacten met de Romeinen, variërend van handel tot confrontaties. De limes was geen ijzeren gordijn, zodat er tal van vondsten in Noord-Holland, Friesland en Groningen zijn gedaan die handel met het Romeinse rijk aantonen. Uiteraard liggen deze gebieden voor de hand gezien hun positie aan de kust, maar ook in Drenthe zijn deze vondsten gedaan.

Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.
Het bezoek aan Rome van de Friese hoofdmannen Malorix en Verritus was te wijten aan de wet die hun stam verbood om op de noordoever van de Rijn te komen wonen. Hun wens werd afgewezen.

Ook de militaire aanwezigheid na 50 na Chr. in de noordelijke helft van Nederland moeten we niet onderschatten. Ten eerste omdat het gebied direct ten noorden van de Rijn als militaire grond door het Romeinse rijk werd opgeëist: slechts bij uitzondering mochten inheemsen hier komen wonen. Ten tweede omdat de Romeinen trachtten om bondgenootschappen met de stammen aan de grenzen te sluiten, waarbij we overigens meer aan een vazalstatus dan aan een gelijkwaardige vriendschap moeten denken; hoewel er geen sprake was van militaire bezetting, werden deze volkeren wel geacht schatting en hulptroepen te leveren en een eventuele aanval van volkeren van verderop op te vangen. Tot slot gingen de Romeinse troepen (al dan niet hun hulptroepen) ongetwijfeld met enige regelmaat de grens over. Dit laatste kon zijn omwille van oorlog (in de vorm van een grote veldtocht of een kleine strafexpeditie) maar ook gewoon bij wijze van oefening, zodat de soldaten geoefend werden in het houden van dagmarsen.

De wasplank van Tolsum, die nu nog te zien is in het Fries Museum.
De wasplank van Tolsum, die nu nog te zien is in het Fries Museum.

Naast Flevum, aan het Oer-IJ, zijn er weinig militaire posten in de noordelijke helft van Nederland bekend. Er is wel vastgelegd dat Drusus in de jaren van zijn expedities naar het noorden een fort of winterkamp liet aanleggen, maar niemand weet exact waar (de suggestie dat dit Winsum zou kunnen zijn is tot op heden niet meer dan speculatie). De tabula die gevonden is in Tolsum, uit 29 na Chr., suggereert volgens sommigen militaire aanwezigheid in Tolsum, maar van de andere kant kan dit ook een handelstransactie zijn geweest: de tekst is een schuldbekentenis, maar die hoeft uiteraard niet op de plek waar hij gevonden is opgesteld te zijn.

Misschien moeten we bij de post in het Kotterbos denken aan een wachttoren of klein fort. Maar misschien ook wel aan een marskamp.
Misschien moeten we bij de post in het Kotterbos denken aan een wachttoren of klein fort. Maar misschien ook wel aan een marskamp.

Een zeer opvallend voorbeeld van een zeldzame wachtpost ten noorden van de Rijn is die van het Kotterbos, in Flevoland. Het Flevomeer uit de Vroege Keizertijd was nadrukkelijk kleiner dan de Zuiderzee begin 20e eeuw was, zodat de plek van het Kotterbos een moerasbos geweest moet zijn. Aangezien de post niet ver van het meer lag, op een punt dat waarschijnlijk al varende in een dag vanuit Fectio (Vechten) te bereiken was, zou men al snel denken dat de post is gebouwd door Drusus tijdens zijn expedities naar de Waddenzee. Onderzoek van het gevonden hout toont echter aan dat het in 69 na Chr. gekapt moet zijn, dus rond de tijd van de Opstand der Bataven. De constructie lijkt niet bepaald permanent, dus wellicht diende deze slechts tijdelijk om de route te bewaken. De opstand (of het neerslaan ervan) zou een rol gespeeld kunnen hebben, maar wat voor rol is dan wel de vraag.

Reconstructie van de wal van een dagmarskamp. De sudes voor de omheining konden eenvoudig worden vervoerd op lastdieren of als deel van de militaire bepakking.
Reconstructie van de wal van een dagmarskamp. De sudes voor de omheining konden eenvoudig worden vervoerd op lastdieren of als deel van de militaire bepakking.

Posten en forten zijn dus zeldzaam, zeker degene van permanente aard. De enige andere vorm van militaire behuizing is zo mogelijk nog minder permanent en daardoor ook nog moeilijker terug te vinden. De Romeinse dagmarskampen zijn een goed voorbeeld van hoe efficiënt een geoefend leger opereren kan. Na een mars van enkele tientallen kilometers werden de lederen tenten opgezet, waaromheen een greppel werd gegraven en een omheining werd gebouwd: de aarde uit de greppel diende als wal, waar vervolgens staken en Spaanse ruiters in konden worden aangebracht. Als dit efficiënt genoeg werd gedaan was het vrijwel onmogelijk om in het kamp binnen te dringen, zeker als men bedenkt dat er altijd wat soldaten op wacht bleven en er mogelijk ook voetangels werden ingegraven in de greppel en wal. De volgende morgen werd de boel weer opgebroken. Indien de staken waren meegebracht door het leger verdwenen deze weer in de bagage, indien ze ter plekke waren gekapt werden ze verbrand. De greppel kon met de aarde van de wal weer gemakkelijk dicht worden gegooid. Zo was het kamp onbruikbaar voor andere partijen.

Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) geeft duidelijke ruitpatronen weer die op dagmarskampen kunnen duiden, zoals deze in het Gooi.
Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) geeft duidelijke ruitpatronen weer die op dagmarskampen kunnen duiden, zoals deze in het Gooi.

Juist deze organisatie maakt dat dagmarskampen uiterst moeilijk te traceren zijn: in tegenstelling tot een permanent fort blijven er bij een marskamp geen ruïnes achter in de grond. Een greppel zodanig dichtgooien dat deze niet meer op te sporen valt is weliswaar extreem moeilijk, maar van de andere kant zijn er natuurlijk vele eeuwen overheen gegaan, zodat die sporen ook niet goed meer te vinden zijn. Toch lukt het een enkele keer om er een paar op te sporen. Moderne technologie helpt daar aardig bij. Op de Westerheide, bij Laren en bij Hilversum, zouden er twee kampen geweest kunnen zijn. Op het Actueel Hoogtebestand Nederland zijn er op de Westerheide duidelijk twee ruitvormige plekken te zien. Hoewel verdere gegevens ontbreken, is er in elk geval een mogelijkheid.

De greppel en wal van het dagmarskamp op de Ermelosche Heide zijn nog steeds zichtbaar. Bovendien worden ze nu zichtbaar gehouden.
De greppel en wal van het dagmarskamp op de Ermelosche Heide zijn nog steeds zichtbaar. Bovendien worden ze nu zichtbaar gehouden.

De ruitvormen in het Gooi zijn herkenbaar omdat ze lijken op de plattegrond van het dagmarskamp op de Ermelosche Heide. Dit dagmarskamp moet rond het jaar 170 zijn aangelegd in een ruitvorm van 250 bij 350 meter (9 ha) wat groot genoeg is om aan heel legioen onderdak te bieden! Dat men deze vorm zo duidelijk heeft kunnen terugvinden is een mysterie: zoals gezegd hadden de Romeinse troepen de gewoonte om hun dagmarskampen netjes op te breken en onbruikbaar achter te laten, dus wat is hier gebeurd dat het niet het geval is? Net zo min is het duidelijk wat de soldaten hier uitspookten. De afstand is op twee dagmarsen van Rijn, op een dusdanige locatie dat het mogelijk is dat men om een of andere reden onderweg was naar het Flevomeer. Het gebied was duidelijk bewoond, wat onder andere uit een grote hoeveelheid grafheuvels blijkt. Aangezien de Romeinse grenzen rond 170 onrustiger werden, zou het kunnen dat er een strafexpeditie tegen de hier woonachtige Saliërs of Chamaven plaatsvond, of dat de troepen via het Flevomeer de Chauken, die op dat moment de westkust teisterden, een lesje te leren.

Op vici.org is de omtrek van het kamp bij Ermelo uitgebeeld. De poorten zijn duidelijk te zien.
Op vici.org is de omtrek van het kamp bij Ermelo uitgebeeld. De poorten zijn duidelijk te zien.

Hoe het ook zij, het kamp moet in een paar uur tijd opgezet zijn. Er zitten namelijk kleine verspringingen in de greppel en de wal, zodat duidelijk is dat deze zijn aangelegd door kleine groepjes soldaten die enkel een paar meter voor hun rekening namen. De greppel moet anderhalve meter diep zijn geweest, met een wal van bijna een meter hoog. Halverwege elke wal van het kamp zat een doorgang, die werd afgeschermd door soort extra wal, die verder naar voren stond dan de rest. Zodoende was het voor potentiële aanvallers waarschijnlijk extra moeilijk om binnen te komen. Er is veel as van broodovens teruggevonden, wat doet vermoeden dat de soldaten in kwestie opvallend lang in het kamp gebleven zijn, namelijk wel drie dagen lang! Dat zou dus kunnen dienen als argument voor de optie dat het leger in de omgeving iets te zoeken had of even wilde laten zien wie de baas was.

De informatiezuil bij het kamp van Ermelo, met de plattegrond van het kamp erop.
De informatiezuil bij het kamp van Ermelo, met de plattegrond van het kamp erop.

De contouren van het dagmarskamp van Ermelo zijn tot op de dag van vandaag terug te vinden in het landschap, waar ze bewaakt worden door een stenen legionair. Ironisch genoeg is er op de heide nu een militair oefenterrein.  Er is ook een informatiezuil geplaatst in 2001. In 2017 werd de Romeinenweek geopend met een groots evenement op de heide. In Ermelo zelf, in Museum het Pakhuis, is een hoop over de Romeinse aanwezigheid in de streek te vinden.

Stammen en civitates in Romeins Nederland

De indeling van de belangrijkste "stammen" in Noordwest-Europa rond 150 AD. Wijzigingen in de kustlijn zijn op deze kaart genegeerd. (bron: wikimedia commons)

Salvete, barbari! Omdat ik zoveel door jullie land trek leek het me leek om de bevolking wat nader te beschrijven. Nee, niet jullie, maar de mensen die in de Romeinse tijd (mijn tijd dus) in dit land woonden. Het gebied ten zuiden van de Rijn viel bijna helemaal onder een Romeinse grensprovincie, Germania Inferior. Zoals die naam al aangeeft, werden de meeste mensen in dit land door de Romeinen onder de Germanen gerekend. De Germanen zijn niet één volk, maar meer een verzamelnaam voor allerlei stammen, volkeren en groepen. Maar Germania Inferior lag aan de rand van Gallië, zodat er wellicht ook Kelten woonden.

bataven
De beroemde Bataafse leider Julius Civilis, enkele eeuwen later geportretteerd door Rembrandt. Maarre… die kleren en dat tafelkleed… Niet echt een historicus, die schilder.

De beroemdste stam uit Romeinse Nederland is ongetwijfeld die van de Batavi of Bataven. (Sommige mensen spreken nog over Batavieren, maar dat is erg ouderwets.) Waar de Bataven precies vandaan komen weten we niet, maar volgens Tacitus waren ze na een conflict van de Chatten, middenin in het latere Duitsland, afgesplitst. Als we bedenken hoe stammen georganiseerd waren, zou het dus kunnen dat het om opstandige vazallen gaat. Tegenwoordig weten we echter steeds minder zeker of de Bataven nu Germaans of Keltisch waren. In elk geval trokken de Bataven naar het westen en gingen in het Nederlandse rivierengebied wonen. Mogelijk is dit met Romeinse toestemming gebeurd, ergens tussen de Gallische Oorlog (58-50 v. Chr.) en de oorlog van Drusus (12 v. Chr.). In dat jaar werden de Bataven andermaal onderworpen, maar omdat dit geweldloos ging werden zij als bondgenoten in het rijk opgenomen. Hierdoor is het fabeltje ontstaan dat de Bataven gelijkwaardige bondgenoten waren van de Romeinen, ook omdat zij geen belastingen zouden hoeven betalen. Dat is echter niet juist: de Bataven waren vrijgesteld van gewone belastingen omdat zij buitengewoon veel hulptroepen leverden (260 à 280 per jaar). Een bondgenootschap was in de Romeinse tijd echter nooit gelijkwaardig!

Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste. (© Illustratie door Peter Nuyten)
Noviomagus, de hoofdstad van de Bataven. Het stelde weinig voor naast Rome, maar op zijn hoogtepunt was het een welvarend stadje!  (© Illustratie door Peter Nuyten)

Nog zo’n fabeltje: de Bataven zijn het beroemdst van alle stammen in Germania Inferior en worden daarom vaak met heel Nederland geassocieerd. Ook dat klopt niet: de Bataven woonden voornamelijk tussen Rijn en Waal, dus op de Betuwe. De Romeinen noemden het gebied tussen de twee rivieren dan ook het Insula Batavorum: Bataveneiland. Hun leefgebied strekte zich waarschijnlijk wel ten zuiden daarvan uit, want de Romeinen plaatsten het bestuurscentrum van hun civitas (administratieve gemeenschap) op de zuidoever van de Waal. Hier lag het bestuurscentrum in eerste instantie op het Valkhof in Nijmegen, waar de stad Oppidum Batavorum ontstond. In het jaar 69 kwamen de Bataven echter in opstand, onder leiding van Julius Civilis. Ze kregen steeds meer stammen mee in de strijd, maar uiteindelijk zag het er toch slecht uit voor hen. Ze staken hun hoofdstad in brand, vernielden de brug over de Waal en trokken zich terug op de Betuwe en uiteindelijk zelfs achter de Rijn. De Bataven waren namelijk niet alleen goede ruiters, maar ook uitstekende zwemmers. Uiteindelijk werden, na onderhandelingen, de oude verdragen hersteld. De nieuwe hoofdstad van de Bataven ontstond een paar kilometer ten westen van de oude. Dit werd Noviomagus. Helaas werd de stad in de loop van de derde eeuw verlaten.

De twee kampen en vlootbasis bij Velsen, aan de zuidoever van het Oer-IJ. (Tekening: Graham Sumner)
De twee kampen en vlootbasis bij Velsen werden in 28 na Chr. belegerd door de opstandige Frisii. (Tekening: Graham Sumner)

Ten noorden van de Rijn woont een bijna net zo beroemde stam: die van de Frisii of Friezen. Zij leven daar op terpen, waar zij koeien houden. Tacitus onderscheidt de Kleine Friezen in Noord-Holland en de Grote Friezen in Friesland en Groningen. De Romeinen kwamen voor het eerst in contact met hen toen Drusus in 12 v. Chr. naar het noorden voer en hen onderwierp, overigens ook weer zonder wapengekletter. Hun kennis van de wadden kwam goed van pas bij de Romeinse tochten langs de noordkust. Na de Slag bij het Teutoburgerwoud in 9 na Chr. wisten de Romeinen blijkbaar hun controle over de Friezen (of in elk geval over een deel van hen) te behouden. Toch brak er in 28 na Chr. een opstand uit, volgens Tacitus uit woede over de inhalige belastingen. Na een veldslag in het geheimzinnige woud van Baduhenna bleven de Friezen dus onafhankelijk. In 47 na Chr. werd het gebied echter onder de voet gelopen door generaal Corbulo, naar aanleiding van nogal hevige Friese en Chaukische piraterij in de Rijndelta. Corbulo zette alle hoofdmannen af en wilde een Romeins bestuur inrichten, maar kreeg hier geen toestemming voor van keizer Claudius, die geen onrust in Gallië wilde. Corbulo trok zich terug, maar bouwde voor de zekerheid wel een aantal nieuwe castella langs de Rijn. Mogelijk hebben de Friezen hierna nog wel een tijdje een soort vazalstatus gehad. Ook leverden ze nog hulptroepen voor in Brittannia. In de 3e eeuw trokken veel Frisii weg uit hun gebieden omdat lichte klimaatverandering ernstige ecologische problemen zoals overstromingen gaf. De achterblijvers moeten eind 3e eeuw nog flink lastig zijn geweest voor de Romeinen.

Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo, de tweede (officiële) Romeinse stad van Nederland.
Forum Hadriani, aan het Kanaal van Corbulo. Het was de tweede officiële stad in Romeins Nederland en de noordelijkste Romeinse stad op het Europese vasteland!

Ten westen van de Bataven woonden de Cananefates of Cananefaten (vroeger vaak Kaninefaten) genoemd. Ze zijn niet zo beroemd als de Friezen en Bataven, maar misschien ken je ze toch wel van je schoolboek. In tegenstelling tot wat veel mensen denken betekent hun naam niet “konijnenvatters” (er waren hier niet eens konijnen voor de Romeinse tijd). Vermoedelijk staat de naam voor “look-meesters”, omdat er op de zandgrond in het westen van Zuid-Holland uien, prei en look te verbouwen vielen. Ook de Cananefaten leverden hulptroepen, maar niet zoveel als de Bataven. Tacitus zei dat beide stammen veel op elkaar leken, maar dat de Cananefaten met minder waren, wat je doet afvragen of de stam-indeling niet een beetje door de Romeinen uit de mouw geschud was.

F-Canninefaten-Wijnveld
De Cananefaatse hoofdman Brinno werd in de zomer van 69 stoer op het schild geheven door zijn krijgers!

De afkomst van de Cananefaten is onbekend, maar er zijn wel wat ideeën over. De Romeinse historicus Paterculus, die deelnam aan de veldtochten van Tiberius, zegt dat ze in 4 na Chr. werden onderworpen. Dit zou kunnen betekenen dat de Cananefaten toen nog in de Achterhoek woonden en pas later op Romeinse uitnodiging naar het westen migreerden. Het is echter ook mogelijk dat ze dit veel eerder deden en gebruik maakten van het machtsvacuüm dat Julius Caesar hier in 50 v. Chr. achterliet: hun naam lijkt namelijk een mengeling van Keltisch en Germaans. Blijkbaar waren de Cananefaten wel een beetje ondergeschikt aan de Bataven. Het waren de Cananefaten die in 69 na Chr. de opstand begonnen, onder leiding van Brinno, zodat de Bataven konden zien of dit een succes werd alvorens er de leiding over te nemen. Ook de verdragen met de Cananefaten werden na de opstand grotendeels hersteld. Hun hoofdplaats werd uiteindelijk Forum Hadriani (Voorburg), de noordelijkste Romeinse stad op het vasteland. Ook deze stad raakte in de derde eeuw helaas in verval.

De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.
De grote beroemde stammen en de kleinere, minder bekende.

De Chamaven woonden ten noorden van de Rijn, waarschijnlijk in de Achterhoek en Twente. Zij laten het meest van zich horen in de 3e en 4e eeuw, toen zij al onder de Franken gerekend werden. Constantius Chlorus dreef hen in 298, toen hij nog onderkeizer was, terug uit de Betuwe. In 358 voerde onderkeizer Julianus oorlog met hen nadat ze de Betuwe opnieuw hadden ingenomen. Uiteindelijk mochten de Chamaven, in ruil voor schatting, gijzelaars en hulptroepen, in het gebied blijven wonen. In het noorden van Twente woonden de Tubanten, wat maakt dat hun naam vaak aan het gebied verbonden wordt, ondanks dat hun grondgebied zich waarschijnlijk ook ver ten oosten ervan uitstrekte. Er is niet zoveel over hen bekend. In 14 na Chr. kwamen ze de Marsi te hulp toen Germanicus een wraaktocht in Germania hield. Toen keizer Septimius Severus (r. 193-211) de hulptroepen reorganiseerde en een Friese cavalerie liet oprichten, namen hier ook Tubanten dienst in. Waarschijnlijk gingen ook de Tubanten uiteindelijk op in het verbond van de Franken.

Op Colijnsplaat is een tempel nagebouwd, zoals die van Nehalennia eruit gezien kan hebben.
De hoofdstad van de Frisiavonen was misschien Ganuenta (bij Colijnsplaat), waar een tempel als deze stond. De plaats is verzonken bij overstromingen in de derde eeuw.

Daarnaast waren er nog wat kleinere stammen waar we zo mogelijk nog minder over zeker weten. Op de Kempen in Noord-Brabant woonden de Texuandri of Toxandriërs, wier naam zou verwijzen naar de rechteroever (van de Schelde) of naar de taxus. De Frisiavones zijn door Plinius genoemd en zouden van 103 tot 249 een cohort in Brittannia moeten hebben gehad. Mogelijk woonde deze stam in Zeeland, al dan niet als een afsplitsing van de Frisii. Zoals Plinius de volkeren echter opsomt zouden ze ook in Limburg gewoond kunnen hebben, vlakbij de al net zo geheimzinnige Sunici en Baetasii. Ook van de Sturii en de Marsaci vermoedt men dat ze in het zuidwesten van het land woonden. De Marsaci of Marezaten leefden mogelijk aan de linkerzijde van de Schelde (Zeeland was toen nog vooral land) en zouden daarmee niet onder Germania Inferior maar onder Gallia Belgica vallen.

Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlaten.
Tussen 400 en 440 expanderen de Salische Franken flink zuidwaarts. De Ripuarische Franken maken ook gebruik van het machtsvacuüm dat de Romeinen achterlieten.

In de Laat-Romeinse tijd begon de samenstelling en politieke cultuur van Romeins Nederland flink te veranderen. Het beroemdste voorbeeld hiervan zijn de Franken, wat zoveel betekent als de “moedigen” of “strijdlustigen”. De eerste melding over de Franken is in 241, toen ze voor het eerst probeerden om het Romeinse rijk binnen te komen.Zij waren niet zozeer een volk, maar eerder een groot verbond van verschillende stammen, volkeren en groepen. De Chamaven werden in 298 als Frankisch volk aangeduid. Misschien gingen de achtergebleven Bataven en Cananefaten ook wel in hen op. Dat de Franken middenin de 3e eeuw voor het eerst opduiken is niet zo gek, want het Romeinse rijk verkeerde toen 50 jaar in chaos, waar invallers mooi gebruik van konden maken. De Gallische keizer Postumus kwam echter met een slimme truc: hij liet een deel van de Franken in het rijk wonen, zodat hij hen tegen de anderen gebruiken kon. Helaas duurde zijn regering maar kort en zijn opvolgers waren minder kundig, zodat de Franken de Betuwe en de Rijndelta nu mooi als uitvalsbasis konden gebruiken.

Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.
Het Romeinse leger bestond in de 5e eeuw steeds vaker uit Germaanse huurlingen en uit foederati. Die foederati bleken niet altijd even betrouwbare bondgenoten.

Pas na de crisis, in 286, kreeg keizer Maximianus voor elkaar dat de Salische Franken als foederati (ietwat autonome bondgenoten binnen het rijk) op de Betuwe gingen wonen. Omdat de Franken geen echte eenheid waren maakte dat de situatie niet per se veiliger: zelfs de foederati waren erg onzekere bondgenoten. Een opstand van de Salische Franken waren de reden voor de grote oorlogen van Julianus Apostata, waarbij onder meer Maastricht en Tongeren het zwaar te verduren kregen omdat de Saliërs zonder toestemming naar het zuiden waren getrokken. Terug konden ze niet, want de Chamaven hadden onmiddellijk de Betuwe ingepikt. Julianus onderwierp beide stammen, maar de Franken zouden taai en onrustig blijven en er zouden invallen blijven. Uiteindelijk wisten de Salische Franken een sterk, stabiel koninkrijk op te richten in het noorden van Gallië, van waaruit ze een steeds groter rijk wisten te verkrijgen, tot ver in de Vroege Middeleeuwen.

Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.
Zeeroversvolken uit Noordwest-Europa werden door de Romeinen vaak bij de Saksen ingedeeld.

Een ander verbond uit dezelfde tijd als de Franken was dat van de Saksen. Misschien zijn de Tubanten daar wel in opgegaan. De Saksen woonden in het oosten van Nederland tot ver in Duitsland en werden van daaruit langzaam de schrik van de Noordzee en het Kanaal. Toch werden ook hier soms soldaten voor de hulptroepen geworven. Daardoor zouden ze vanaf de 5e eeuw steeds meer invloed in Brittannia krijgen. Vandaar dat het gebied van de Angelsaksen in de middeleeuwen bekend kwam te staan als Engeland. De Friezen die rond dezelfde periode van de Scheldemonding tot voorbij de Eems leefden (dus aan de hele Nederlandse kust!) spraken een taal die verwant was aan het Angelsaksisch. Vermoedelijk waren deze volkeren dus verwant, maar deze zogenaamde “Nieuwe” Friezen waren misschien een ander volk dan de Frisii uit de eerste eeuwen van de jaartelling. Ook de Friezen kregen een eigen koning, maar zouden uiteindelijk samen met de Saksen door de Franken veroverd worden.