Na Forum Hadriani bezocht te hebben trekken we verder zuidwaarts langs het Kanaal van Corbulo, tot we komen aan het punt waar het kanaal uitmondt in de Maasmonding. Tegenwoordig mondt de Maas uit in zee via zowel het Haringvliet als de verschillende riviertakken en kanalen in de Rotterdamse havenregio. In de Romeinse tijd moet er op ongeveer deze hoogte, tussen Hellevoetsluis en Naaldwijk, een zeer brede riviermonding gelegen hebben, door de Romeinen het Heliniumgenoemd. Volgens Plinius de Oudere lag het Bataveneiland tussen het Flevomeer en het Helinium.
Een bronzen plaat van de Classis Germanica zou misschien op een vlootstation kunnen wijzen.
Het zuideinde van het Kanaal van Corbulo lag vermoedelijk ergens in Naaldwijk. De vondst van een bronzen plaat die verwijst naar de Classis Germanica Pia Fidelis, de vloot van Germania, duidt op de aanwezigheid van de marine, zodat vermoed wordt dat er te Naaldwijk een vlootbasis lag. Een basis of ander fort is tot op heden echter niet gevonden, ofschoon de locatie, zowel aan de monding van de Maas als van het kanaal, de plaats natuurlijk veel strategisch belang gaven. De aanwezigheid van burgerlijke nederzetting of vicusis daarentegen wel degelijk aangetoond. Daarnaast bevat Naaldwijk een inheems nederzettinkje, dat op een lichte verhoging in het landschap gebouwd was. Een Romeinse villa die vlak buiten Naaldwijk gevonden is, vermoedelijk niet ver van het kanaal, is vrij bijzonder omdat het huis gedeeltelijk van steen gebouwd was en bovendien een hypocaustumbevatte, een Romeinse vloerverwarming. Iets raadselachtiger is een mijlpaal die rond het jaar 1500 teruggevonden werd; niet vanwege de inscriptie (die is overduidelijk van Marcus Aurelius en Lucius Verus, met een omschrijving die het jaar 162 aantoont) maar omdat men niet meer exact kan zeggen of de mijlpaal nu in Naaldwijk of Monster gevonden was.
Zuid-Holland in de Romeinse tijd. Rondom de Maasmonding vermoeden we minstens twee forten, misschien meer.
Ten zuiden van het Rotterdams havengebied, te Oostvoorne, zijn in 1752 brokken van funderingen waargenomen toen het water extreem laag stond. Jan Kluit uit Brielle noemde de aangetroffen ruïne de Zeeburg. Gezien de locatie ervan is het aannemelijk dat het hier een tweede Romeins fort betrof, waarschijnlijk om het andere uiteinde van het grote Helinium te overzien. Het vermoeden is dat het valt onder de kustforten die na 173 zijn opgericht om nieuwe aanvallen van plunderaars over zee te weren, nadat Didius Julianus als gouverneur van Gallia Belgica een grootscheepse Chaukische aanval had weerstaan. Als het fort de woelige ecologische veranderingen uit de 3e eeuw overleefde, moet het dus niet letterlijk aan de kust maar wat meer naar het zuiden gelegen hebben. Het fort was vast en zeker van steen gebouwd (of herbouwd) zodat de ruïnes nog eeuwen bestonden. Wanneer het fort verzwolgen werd door de zee is niet zeker, maar het moet ergens tussen de 4e en 12e eeuw gebeurd zijn.
De mijlpaal uit Monster of Naaldwijk is nog steeds te zien in het RMO.
De zuidelijkste plaats in Zuid-Holland die een nederzetting bevat is Goedereede. Goedereede bevatte een vicus en havenplaats, maar wellicht ook een kustfort. Resten ervan werden in 1618 gezien en Oude Wereld genoemd. Opnieuw is er waarschijnlijk sprake van verstening, wat de lange bewaring van de resten verklaart. Van zowel de Zeeburg als Oude Wereld vermoeden we dat de verstening in de vierde eeuw plaatsvond. Vandaag de dag is er van de vermoede forten in Naaldwijk, Oostvoorne en Goedereede nauwelijks nog een spoor te bekennen. In elk geval is de mijlpaal nog altijd te zien in het Rijksmuseum van Oudheden.
Ha, die Barbaartjes! Als deze Romeinse soldaat door jullie land wandelt, komt hij een hoop monumenten tegen voor de plaatsen waar het rijk waar ik voor werk zoveel betekent heeft. Wat me wel opvalt is dat het meestal gaat om de militaire versterkingen, dus de forten en de wachttorens. Terwijl er natuurlijk ook een hoop burgerlijke nederzettingen waren. Goed, van een paar van die plaatsen is nog wel wat te vinden, maar van de rest al veel minder. Het lijkt me dus goed dat ik hier eens wat over uit de doeken doe.
Met zijn sobere voorkomen lijkt een inheemse nederzetting op een paar armzalige hutjes. Vergis je niet: het waren stevige boerderijen!
De meeste nederzettingen in Romeins Nederland waren waarschijnlijk inheems, met name natuurlijk ten noorden van de Rijn, wat immers buiten het Romeinse gezag viel. Dit zullen dus dorpen zijn geweest die bestonden uit een aantal flinke boerderijen: niet die armzalige hutjes waar veel mensen aan denken, maar stevige woningen van aardige omvang. Meestal waren dit boerendorpen waar de mensen van landbouw leefden, al kwamen er vast ook wel eens ambachten voor, zoals een smid.
Een Romeinse vicus kan in grootte variëren van een Gallo-Romeins dorpje tot een ware stad.
Wanneer we naar de meer Romeinse nederzettingen gaan kijken, is het misschien verstandig om toch een beetje voorzichtig te zijn met dat “Romeinse”. Veel van de bewoners waren eigenlijk alsnog inheems en hoewel de Romeinse invloed in zowel bouwstijl als levensstijl duidelijk te zien zullen zijn geweest, zullen er een hoop dingen anders geweest zijn dan in Rome zelf. Vooral de gewone man zal toch nog sterke Keltische en Germaanse elementen hebben gehad, zodat het misschien slimmer is om van een Gallo-Romeinse nederzetting te spreken. Wel waren deze nederzettingen soms minder agrarisch, zodat je qua economie al wat meer van een stadje zou kunnen spreken. Het waren dan ook vaak handelsnederzettingen, die dan ook vaak op een gunstige plaats ontstonden, zoals een kruispunt van twee belangrijke wegen of een oversteekpunt in een rivier (in feite ook een handelsweg, maar dan voor de schepen). Zo’n Romeinse nederzetting noemen we een vicus, waaruit uiteindelijk het Nederlandse woord “wijk” uit ontstaan is (je sprak het oorspronkelijk uit als “wiekoes”).
De handelsnederzetting van Coriovallum, bekend om het grote badhuis, ging aardig op een stad lijken.
Een officiële stadsstatus hadden deze nederzettingen bijna nooit, maar daar moet bij gezegd worden dat echte stadsrechten pas lang na de Romeinse tijd (in de middeleeuwen) werden begonnen. Er was dus niet zoiets als een document dat zei dat de plaats een officiële stad was en daar bepaalde rechten aan verbond. De erkenning als stad zat vaak meer in de functie en omvang van de plaats. Wel bestond er zoiets als marktrechten. Maar zelfs een plaats zonder marktrecht kon qua grootte en economie al verdraaid veel weghebben van een stad, zelfs als er geen muur om het geheel heen stond. De vicus van Coriovallum (Heerlen) was in feite een simpele handelsnederzetting, maar de hoeveelheid huizen en de omvang van het enorme badhuis maken wel duidelijk dat dit een behoorlijk interessante plaats was. Ook de vicus van Mosae Traiectum (Maastricht) was van groot belang, vooral in de Laat-Romeinse tijd. Beide plaatsen lagen dan ook aan een zeer belangrijke handelsroute, waarbij Mosae Traiectum ook nog eens aan de Maas lag en in de Laat-Romeinse tijd bij twee forten!
Afhankelijk van hoe groot een fort is, kunnen de canabae uitgroeien tot een stad op zich, zoals bij Nijmegen op de Hunnerberg een tijdje het geval was.
Ja, ook de militaire plaatsen zijn van het belang in het ontstaan van nederzettingen en stadjes in Germania Inferior. Vrijwel altijd ontstond er een burgerlijke nederzetting bij een Romeins fort. Een vicus bij zo’n fort noemen we ook wel canabaeof kampdorp. In eerste instantie, als een kamp slechts tijdelijk werd aangelegd (bijvoorbeeld ter voorbereiding van een veldtocht of als voorpost in de zomermaanden) waren de canabae ook een soort tijdelijk burgerkamp, maar naarmate de troepen meer permanent gevestigd werden en hun tenten door barakken vervingen, werden de kampdorpen ook meer vaste nederzettingen met huizen. Dat er zoveel burgers met de soldaten meetrokken is niet vreemd. Ten eerste hoorde een deel wellicht (direct of indirect) bij het leger, maar dan meer als specialist, kleermaker of een ander soort non-combattant (dus zonder mee te hoeven vechten). Ten tweede kwamen er allerlei kooplui, kroegbaasjes en “vrouwen van plezier” op af omdat er best aan dat leger te verdienen viel. Ten derde kon het zijn dat sommige soldaten allang een liefje hadden of zelfs een gezin, dat uiteraard in de buurt wilde wonen. Hoe groter de aanwezige troepen, hoe groter en meer bruisend de kampdorpen.
Nijmegen voor de Bataafse opstand. Op dit kaartje ziet de Batavenstad er erg rommelig uit, maar waarschijnlijk had de stad een vierkante plattegrond.
Van twee plaatsen in Nederland weten we vrij veel over hun status als Romeinse stad: Nijmegen en Voorburg. Nijmegen heeft bijna elke variant van een Romeinse plaats gezien. Het begon met de inrichting van een tijdelijk kamp op de Hunnerberg, waar 15.000 soldaten werden gehuisvest, met nog wat tijdelijke kampen eromheen en dus ook een aanzienlijk kampdorp. Wat verderop, op het Kops Plateau volgde een tweede kamp dat uiteindelijk meer permanent werd. Een stukje naar het westen ligt een derde heuvel, het Valkhof, waar een soort burgerlijke stad ontstond. De Romeinen hadden de plek namelijk uitgekozen als bestuurscentrum van de Bataafse gemeenschap (civitas) en dat maakte het voor de Bataafse elite, met name veteranen uit de hulptroepen, interessant om rondom dat centrum te gaan wonen. Zo ontstond daar dus een Gallo-Romeinse stad, die meestal Batavodurum (Keltisch voor “Batavenmarkt”) of Oppidum Batavorum (Latijn voor “Batavenstad” of “Batavenburg”) werd genoemd. Ondanks de naam was het dus geen inheemse burcht met een plattegrond in organische vorm. Oppidum Batavorum was gebouwd in een keurig zelfde schaakbord-patroon als veel Romeinse steden en forten: de straten waren keurig recht en vormden zo een mooie rechthoek.
Noviomagus was beduidend kleiner dan Colonia Agrippina of Traiana. Maar van alle Romeinse steden in Nederland was het de grootste.
Zowel het fort op het Kops Plateau als Oppidum Batavorum werden bij de Bataafse Opstand verwoest door de rebellen. In het laatste geval was dat pas toen ze zich moesten terugtrekken, om hun stad niet prijs te geven aan de Romeinen. Na de opstand werd er een legioen gevestigd op de Hunnerberg en het kampdorp daaromheen zal dus een levendige plaats zijn geweest: er stond zelfs een amfitheater! Een paar kilometer ten westen van de oude Batavenstad ontstond bovendien een nieuwe nederzetting, aan de Waal. Deze handelsnederzetting groeide uit tot de stad die we kennen als Noviomagus, “Nieuwe Markt”. Die naam is toepasselijk, want de regio had al recht om markten te organiseren sinds de 1e eeuw v. Chr. Toch denkt men vaak dat keizer Ulpius Trajanus deze rechten aan de stad gaf en dat daarom de stad zijn naam ging gebruiken als Ulpia Noviomagus Batavorum. De naam is echter meer een eerbetoon aan de keizer of een uiting van trots van de stadsbewoners.
Zichtbare restanten van een Laat-Romeinse vloerverwarming op de Waalkade in Nijmegen.
Rond diezelfde tijd werd het legioen overgeplaatst en vervangen door een klein detachement, zodat de markt in het kampdorp flink inzakte. Noviomagus bleef wat langer bruisen, maar verloor in de loop van de 2e eeuw aan betekenis, om in de 3e eeuw grotendeels verlaten te worden. Begin 4e eeuw ontstond er echter een nieuw gelijknamig handelsstadje aan de Waalkade bij het Valkhof, waar in die tijd een nieuw castellum werd gebouwd. Aan de Waalkade in Nijmegen kun je nog resten van de stadsmuur en van een hypocaustum (een Romeinse vloerverwarming) vinden. Hoewel het late Noviomagus dus veel kleiner was, woonden er wel degelijk mensen die rijk genoeg waren voor zo’n verwarming.
Zo zou Forum Hadriani er op zijn hoogtepunt kunnen hebben uitgezien. Erg groot was het eigenlijk niet.
Voorburg of Forum Hadriani was op zijn hoogtepunt veel kleiner dan Noviomagus in zijn glorietijd. Toch moet het een tijdje de grootste Romeinse plaats in Zuid-Holland geweest zijn. Zoals Nijmegen het bestuurscentrum van de Bataven was, kozen de Romeinen deze plaats op den duur als bestuurscentrum van de Cananefaatse civitas. De stad ontstond halverwege het Kanaal van Corbulo, dat de Rijn en monding van Maas en Waal verbond. Het was dus een echt handelsstadje. De naam betekent “Markt van Hadrianus”, maar waarschijnlijk heette het stadje oorspronkelijk Municipium Cananefatum (een municipium is zoveel als een stad of gemeenschap). Opnieuw heeft de naamswijziging in Forum Hadriani tot de conclusie geleid dat keizer Hadrianus marktrechten aan de stad gaf, maar ook hier weer is het een gek idee dat een hoofdstad dat nog niet gehad zou hebben. Bovendien wordt de stad op mijlpalen van meer dan een eeuw later weer aangeduid als Municipium Aelium Cananefatum (wat opnieuw duidt op keizer Aelius Hadrianus). Een bekende theorie is dat de naam municipium op zou gaan voor een stad met beperkt stadsrecht, maar echt bewezen is dit niet.
Colonia Claudia Ara Agripinnensis, die grote stad. Met vier letters schrijft men dat. (Namelijk: CCAA)
Zoals ik al zei: waarschijnlijk bestond er geen echt Romeins stadsrecht. Vaak is de coloniaaangeduid als de status van een hoogste Romeinse stad, maar in feite is dit vooral een direct gestichte Romeinse stad, met de bedoeling om hier veteranen en andere staatsburgers te huisvesten. Een soort kolonie dus, zoals de naam al doet vermoeden! Zulke steden kwamen in Romeins Nederland niet voor, maar wel elders in Germania Inferior. We kennen Colonia Ulpia Traiana (Xanten) en Colonia Claudia Ara Agrippinensium (Keulen) waar opnieuw namen van Romeinse keizers en hun familie in doorklinken. (Maar ook deze steden hebben niet altijd zo geheten!) Merk je trouwens dat je in de naam van Keulen het woord colonia nog vaag terug hoort?
Forum Hadriani lag ter hoogte van Park Arentsburgh in Voorburg.
Dat beeld van die enorme steden vol marmer, goud en prachtige kolossale gebouwen moet je voor Romeins Nederland in elk geval niet op laten gaan. De meeste plaatsen waren geen echte steden en zelfs de steden waren relatief klein, al voor de Romeinse tijd. En dat van die stadsrechten… Tja, dat is toch een soort mythe of misverstand.
Niet alleen de Rijn kende in Nederland een reeks van forten waar troepen gelegerd werden met het oog op de defensie van de Romeinse grensprovincie. Ook aan de westkust, die voor vijanden te water een gemakkelijke prooi kon zijn, werd er op den duur op berekend. Wanneer we vanuit Lugdunum (Katwijk aan zee) door de duinen naar het zuiden trekken, komen we op den duur in het gebied waar er forten hebben gelegen die onderdeel uitmaakten van deze kustverdediging. Hoewel Den Haag in de Romeinse tijd nog niet bestond, is in deze omgeving het nodige teruggevonden.
De verdediging van de kust in de Romeinse tijd. Niet elk fort is even zeker. Maar Ockenburgh en Scheveningseweg zijn vrij waarschijnlijk!
Het westen van Zuid-Holland heeft nature een bodem van stevige zandgrond, die destijds gemakkelijker bewoonbaar en meer begaanbaar was de moerassige veengronden in de rest van het gebied. Het is niet ondenkbaar dat de Cananefaten de grond juist daarom gekozen hadden om op te leven. Het zou zelfs kunnen dat hun naam (‘look-meesters’) hier vandaan komt, omdat de grond goed geschikt was voor het verbouwen van look en soortgelijke groenten. Dat het goed bewoonbaar was blijkt ook wel uit de vondst van sporen van een burgerlijke nederzetting ter hoogte van de bossen van Wassenaar, die Beelaerts van Blokland in 1903 deed bij aanleg van een waterleiding. Spelden, munten en tal van andere voorwerpjes kwamen naar boven. In de eeuw daarop werden nog meer vondsten in de duinen gedaan, waaronder zelfs een vermoedelijk crematiegraf. Bloklands vermoeden van een burgerlijke nederzetting lijkt dus juist, al noemt hij vooral Bataafs en Romeins aardewerk. Van de andere kant moet er in de praktijk weinig cultureel verschil tussen Bataven en Cananefaten geweest zijn.
Eén van de paardengraven die bij Fort Ockenburgh werden gevonden.
Wie de bospaden blijft volgen bereikt uiteindelijk Den Haag. De stad bestond nog niet in de Romeinse tijd, laat staan dat het een politiek centrum was. Wel telt Den Haag meerdere interessante vondsten, waaronder enkele munten her en der. Nog veel interessanter zijn echter de kustforten die zijn teruggevonden in Den Haag. Het eerste fort, aan de Scheveningseweg, wordt slechts vermoed, al zijn hier veel vondsten gedaan die duiden op militaire aanwezigheid. Meer duidelijkheid is er over het tweede fort, aangetroffen in de westelijke wijk Ockenburgh, op de plek waar nu vakantiepark Kijkduinen ligt. Het moet een zogenaamd mini-fort zijn geweest, berekend op slechts enkele tientallen ruiters. De opbouw was vrij simpel: het fort bevatte een groot, u-vormig gebouw, waarin zowel de barakken als de stallen aanwezig waren. Hieromheen lagen muur, wal en greppel, van pakweg 44 bij 42 meter.
Maquette van mini-fort Ockenburgh in de duinen van Den Haag.
Minifort Ockenburgh moet gebouwd zijn tussen 150 en 180, rond de periode dat zeerovers uit het noordwesten van Duitsland, meestal van Chaukische komaf, een grotere plaag voor het lange tijd zo vredige Germania Inferior begonnen te worden. Eén aardewerkfragment vermeldt het Cohors Britonum, wat zou betekenen dat er een soldaat van dit uit Brittannia afkomstige cohort aanwezig geweest moet zijn. Afgaande op berekeningen van de omvang van het fort (170 m2) moet het 30 tot 37 soldaten bevat hebben. Indien er echter wordt uitgegaan van een indeling waarbij meerdere van de barakken als stalboxen dienden, zou fort Ockenburgh aan precies één turmavan 16 ruiters ruimte geboden hebben. Paardenskeletten rondom het fort, waarvan eentje met een ernstig vergroeide ruggengraat (mogelijk door zwaar gewicht van een ruiter in pantser) lijken de theorie van een ruiterfort te bevestigen.
Meerdere mijlpalen gevonden in het zuidoosten van Den Haag!
De forten van Ockenburgh en Scheveningseweg waren waarschijnlijk niet buitengewoon lang bemand. In de loop van de derde eeuw moet de situatie in Germania Inferior onveiliger zijn geworden en verslapte de Romeinse militaire aanwezigheid tegelijkertijd door interne crises, wat de onveiligheid uiteraard in de hand werkte. De forten zijn op den duur dus verlaten, maar bestaan hebben zij duidelijk. Daarnaast is Den Haag één van de plaatsen waar in de Romeinse tijd het Kanaal van Corbulo doorheen liep. Hoewel de zuidelijke helft van het kanaal in de tweede eeuw in onbruik raakte, moet de weg die ernaast liep nog in gebruik gebleven zijn. In 1997 werden in de wijk Wateringse Veld namelijk vier mijlpalen aangetroffen! De oudste stamt uit 151 en is van Antoninus Pius, waarbij verwezen wordt naar MAC (Municipium Aelium Cananefatum, oftewel Voorburg). De tweede paal is rond 212 of 213 geplaatst in opdracht van keizer Caracalla. De derde, van Gordianus III, moet tussen 242 en 244 geplaatst zijn, maar veel meer informatie is er niet op bewaard gebleven. De laatste paal is rond 250 gewijd aan keizer Decius. Inheemse aanwezigheid blijkt tot slot uit een cultusplaats, in de buurt van de Lozerlaan. De hoeken waren gericht op de windstreken, met een vorm en ligging die bij veel heiligdommen uit de IJzertijd voorkomt.
De mijlpalen in Wateringseveld, Den Haag. De namen van keizers als Antoninius Pius en Caracalla staan erop.
Wie vandaag de dag Romeinse zaken in Den Haag wil zien kan terecht in het Museon en Museum Meermanno. Het laatstgenoemde bevat vondsten uit onder andere Katwijk en Pompeii. In de straat Oosteinde, waar de vier mijlpalen gevonden zijn, zijn drie nieuwe mijlpalen neergezet om de oude Romeinse weg te herdenken. Tot slot is het tegenwoordig ook mogelijk om fort Ockenburgh digitaal te bekijken: aan de hand van de app van Timetravel.world kunnen nu ook driedimensionale reconstructies van het fort en de nabijgelegen vicus bekeken worden.
Vandaag vervolgen we onze artikelenreeks over Romeinse plaatsen in Nederland. Momenteel behandelen we de Limes in Gelderland, een grotendeels vrij onzeker gebied waarvan we van een aantal castella niet meer dan vermoedens hebben. Eén van de plaatsen waar een castellum aan toegewezen wordt is Kesteren. Wat betreft de vermoedens kunnen we meteen met de deur in huis vallen: concrete sporen van dit castellum zijn er niet. De locatie wordt vooral vermoed vanwege een opvallende hoeveelheid voorwerpen in de omgeving. De naam Carvium of Carvo, die voorkomt op de Peutingerkaart, is in de loop der jaren wel eens aan het vermoede castellum van Kesteren toegeschreven, maar dat is pure speculatie en ook verre van waarschijnlijk. De naam hoort waarschijnlijk bij het castellum in de buurt van Herwen.
Door de ligging van Carvone of Carvo tussen Levefanum en Castra Herculis op de Peutingerkaart, is men er traditioneel van uitgegaan dat dit Kesteren zou zijn. Inmiddels worden Levefanum en Castra Herculis echter niet meer als respectievelijk Rijswijk (Gld.) en Arnhem gezien, zodat Kesteren als Carvo uitgesloten is.
De vermoedens van een castellum in de omgeving van Kesteren zijn te wijten aan vooral burgerlijke vondsten in de buurt. Er is een concrete vicusteruggevonden, met duidelijk militaire invloed, wat dus sterk te denken geeft. De vicus werd namelijk omgeven door een gracht en bovendien zijn er in de restanten graffiti teruggevonden die ook op de aanwezigheid van militairen duiden. De vicus moet rond het jaar 225 verlaten zijn. Het fort zelf zou in de Laat-Romeinse tijd nog steeds of opnieuw in gebruik kunnen zijn geweest, aangezien de naam castra toen meer algemeen in gebruik was. De naam Kesteren zou namelijk van castra kunnen komen…
Aardewerk en crematieresten uit het grafveld op de Prinsenhof. De kruiken en de terra sigilata zijn duidelijk geïmporteerd.
Ietsje naar het oosten, in de Prinsenhof, zijn in 1967 tijdens de aanleg van de wijk meerdere crematiegraven gevonden, gevolgd door een compleet grafveld van wel 140 graven, waarvan de oudste rond 70 na Chr. lijken gemaakt, dus rond de tijd van de Bataafse Opstand. Opnieuw zijn de aanwijzingen voor militaire aanwezigheid sterk: er was weinig inheemse invloed aanwezig in het aardewerk dat in grote getale werd aangetroffen. De vraag is dus of de oudste graven van het veld van oorlogsslachtoffers waren of eenvoudigweg strookt met de theorie dat het merendeel van de Gelderse Limes na de Bataafse opstand werd aangelegd. Een aantal paardengraven doen vermoeden dat er ook ruiterij in de omgeving zat. Een tweede grafveld volgde in 1972, meer naar het oosten. De straat waar de vondst gedaan is heet dan ook de Carvonestraat, al weten we inmiddels dat die naam niet juist is.
De helm van Kesteren bevindt zich momenteel in Museum het Valkhof. Hoewel hij uit elkaar ligt zijn de onderdelen vrijwel compleet.
Nog een belangrijke militaire vondst werd ten zuiden van de bebouwde kom gedaan in de vorm van een helm, in de Peppelenwoerd. Rond 1890 zijn hier al tufsteen-resten van de fundering van een bouwwerk teruggevonden. Omdat de tufsteen destijds verkocht is om er cement van te maken, is het nu vrijwel onmogelijk om nog te achterhalen wat voor gebouw dit was. De op dezelfde locatie gevonden bronzen helm is echter in handen van Museum het Valkhof beland. Dat de helm op het land is gevonden in plaats van in een rivierbedding betekent waarschijnlijk dat hij met opzet begraven is, wellicht als een offer aan de goden, wat de soldaten blijkbaar wel eens deden. De nekbeschermer van deze helm bevat de namen van drie soldaten: Titus Varronius, Gaius Iulius en Titus Iulius.
Soms duidt men Kesteren aan als Carvo en Herwen als Carvium. Erg waarschijnlijk is dit niet.
De omgeving van Kesteren en gemeente Neder-Betuwe bevat enkele inheemse nederzettingen. Eentje hiervan bevond zich in Opheusden, ter hoogte van het Vispad. De ander bevond zich ten zuiden van Kesteren in de Woerd, waar vanaf 1891 in de loop van ruim een eeuw meerdere vondsten en opgravingen gedaan zijn. Deze nederzetting bevatte allerlei aardewerk en munten, maar ook dakpannen en slingerkogels. De derde nederzetting bevond zich ter hoogte van IJzerendoorn. Ook hier zijn stukken van dakpannen gevonden, evenals brokken tufsteen.
De wachttoren bij Opheusden werd in 2016 geopend.
Alle vondsten van nederzettingen, graven en militaire voorwerpen ten spijt is castellum Kesteren tot op heden niet teruggevonden. De vraag is of dat ooit nog gebeuren gaat. De loop van de Nederrijn is in de loop der eeuwen langzaam verschoven en heeft een eventueel castellum mogelijk weggespoeld, zodat het nooit meer terug te vinden zal zijn. De meest zichtbare herinnering aan de Limes in de omgeving van Kesteren is de wachttoren in Opheusden, die vanaf de Rijnbandijk uitkijkt over de gracht en de Nederrijn.
Salvete, barbari! Wie beschrijft afgelopen week mijn ontsteltenis toen ik ontdekte dat ik een aantal van mijn spullen kwijt ben! 9 onderdelen van mijn uitrusting om precies te zijn! Het ene onderdeel is belangrijker dan het andere, maar het gaat om het principe en bovendien ben ik aan al deze spullen, die mijn persoonlijke bezit zijn, erg gehecht! Ik heb mijn vertrekken zo goed afgezocht als ik kon en ben zelfs in bijna het hele castellum gaan zoeken, maar geen spoor van de spullen. Ook alle mannen leken van niets te weten. En dat allemaal zo vlak voor de Romeinenweek, waarin ik graag jullie hele land weer had willen doorreizen.
De priesteressen in Archeon gaven mij een nogal vreemd orakel.
Ten einde raad besloot ik naar een tempel met een orakel te gaan in de hoop wat opheldering te krijgen. Gelukkig is een dergelijke Gallo-Romeinse tempel, herkenbaar aan de omlopende porticus of zuilengalerij, te vinden in Museumpark Archeon, in Alphen a/d Rijn. De priesteressen adviseerden mij om “de 9” te gaan zoeken en dat ik moest beginnen met een ruiter van de Balkan die niet ver weg was. Typisch een orakel, zullen we maar zeggen: een moeilijk te begrijpen antwoord. Een ruiter klonk in elk geval alsof het over een militair ging en die kunnen zeker dichtbij zitten, aangezien Alphen a/d Rijn een castellum rijk is: Albanianae! Hier zat bovendien het Cohors VI Breucorum, afkomstig van de Balkan.
Een metalen Romein bewaakt de… eh.. N11…
Op hoop van zegen verliet ik Archeon met zijn Romeinse vicus. Voorbij de ingang van het park kon ik op de geluidswal een reusachtige metalen Romein zien staan, alsof die de wacht hield over de weg. Grappig, want wij staan bekend om het bewaken van onze wegen. Ik wist dat ik Albanianae in het centrum van Alphen moest zoeken dus ging ik die kant op. Toen ik tegeltjes met het woord “Limes” erop tegenkwam in de straten, wist ik dat ik goed zat. Een hoop Romeinse versieringen, zoals enorme afdrukken van munten van Romeinse keizers, maken ook wel duidelijk dat het Rijnplein en omgeving de locatie van Albanianae is. Om van een “Theater Castellum” nog maar helemaal te zwijgen…
De Peutingerkaart als puzzel op het Rijnplein.
Nou, reken maar dat dat vandaag te merken was. Midden op het Rijnplein stond namelijk een tent, die qua vorm veel op een officierstent uit het Romeinse leger leek. In en om de tent waren de nodige zaken te zien en te doen. Een puzzel in de vorm van de Peutingerkaart, maar ook oude potscherven die nog in elkaar gepuzzeld moesten worden. Of natuurlijk gewoon scherven om te bezichtigen, met een hoop informatie erbij. Een andere doe-activiteit was een speurtocht langs de etalages van allerlei gebouwen in het omringende stadshart, waar allemaal vondsten uit het fort en de bijbehorende vicus gedaan zijn. Ook trof ik er een maquette van een castellum aan. Ik vroeg aan de vriendelijke mensen die de tent bemanden of dit een specifiek castellum voorstelde. Het antwoord was ja, maar niet Albanianae. (Dat vermoedde ik al, want Albanianae had een opvallende parallellogram-vorm.) In plaats daarvan was het Nigrum Pullum, dat enkele kilometers verderop in Zwammerdam ligt. Met de enorme lego-bouwstenen kon tot slot een castellum-muur nagebouwd worden.
Burgemeester Spies en mw. Chorus van het vicus-project openen de Romeinenweek.
Alsof al deze zaken nog niet genoeg waren, was het vandaag een extra speciale dag! De lokale magistraat die jullie “burgemeester” noemen (in dit geval een vriendelijke dame) opende met een korte toespraak de Romeinenweek in Alphen a/d Rijn. Mevrouw Spies (want zo heet zij) benadrukte dat het Romeinse rijk een mengelmoes van allerlei verschillende volkeren is, waar ik haar best gelijk in geven kan. Natuurlijk was de opening niet compleet zonder wat Romeinen erbij, dus kregen mevrouw Spies en de mensen van het vicus-project gezelschap van een paar dames en militairen. Burgemeester Spies kreeg een behandeling in de aanwezige Romeinse schoonheidssalon, waar een kleine massage bij hoorde. Vervolgens stond menig jongedame te popelen om een Romeins kapsel te krijgen in de salon.
Een Romeinse schoonheidsbehandeling voor burgemeester Spies.
Er bleef genoeg tijd voor mij over om een praatje met de aanwezigen te maken. De dames van het project van de Romeinse vicus in Alphen stonden mij erg vriendelijk te woord en legden mij uit wat ik maar wilde weten. Of dat castellum nou bijvoorbeeld klopt met de ligging van het Theater Castellum. Dat blijkt niet het geval: Albanianae lag in feite nét ten westen van het Rijnplein, zo’n beetje ter hoogte van de Castellumstraat (ergens had ik dat wel kunnen weten). De vicus zelf is een lastigere kwestie, al zijn er veel vondsten aan alle zijden van het fort gedaan. Maar wie er nu woonden? Soldaten? Hun familie? Kooplui? Of dat alles tegelijk? De tent met het Vicus-project zou in elk geval de hele Romeinenweek blijven staan als Archeologische Hotspot, zo vertelde men mij. En komende zaterdag zou er een speciale uitgebreide Romeinendag omheen zijn.
Romanus Dardanus, zoon van Attius. Die moest ik hebben!
Natuurlijk aarzelde ik niet om met de aanwezige Romeinen te praten, al was het maar om te zien of zij meer wisten van de ruiter die ik zocht. Onder de aanwezige militairen was wel degelijk een ruiter, maar ik kreeg de indruk dat hij van minder ver kwam. Hem moest ik dus niet hebben. Laat staan de aanwezige centurio. Al denkend kreeg ik echter door dat “de 9” verwees naar de 9 figuren die dit jaar bij het thema van de Romeinenweek (“100% Romeins?“) horen. De ruiter die ik hebben moest was dus Romanus Dardanus, een ruiter afkomstig van de Balkan, die diende bij de Romeinse hulptroepen. Hoewel Dardanus uit Moesia kwam, was hij soldaat bij de Ala Afrorum, een ruiterafdeling die oorspronkelijk in Noord-Afrika was opgericht en in 70 na Chr. naar Germania Inferior werd gestuurd om de Bataafse opstand te bestrijden. We weten over Dardanus’ bestaan dankzij zijn grafsteen, bij Keulen, waarop hij in volle uitrusting met zijn paard staat afgebeeld.
Mijn militaire riem, door Romanus Dardanus achtergelaten op het Rijnplein in Alphen!
Zo ontdekte ik op het Rijnplein uiteindelijk mijn cingulum, de met metaal beslagen soldatenriem. Maar goed ook, want de riem is het belangrijkste kenmerk van de soldaat, waaraan je zonder wapenrusting (bijvoorbeeld in je vrije tijd of tijdens werk waarvoor een pantser onpraktisch is) nog steeds te herkennen bent. Verlies van je cingulum is daardoor een grote vernedering, zodat ik dolblij ben dat ik mijn riem weer gevonden heb en hem weer dragen kan. Bij de riem vond ik een stuk papyrus met daarop een bericht van Dardanus: ‘Ga aan boord en zoek de Romeinen van Chi en Rho. Een koning geeft meer prijs.’ Dat laatste mag ik hopen, want erg duidelijk is deze uitleg niet. Wel ontdekte ik een Romeins schip waarvan de kapitein zei uit te varen naar een ver gebied. Ik wist vrij zeker dat Dardanus dit schip bedoelde, dus ging ik maar aan boord. Toch gek, het lijkt wel afgesproken werk… In elk geval schrijf ik dit terwijl het donker begint te worden en de roeiers maar door blijven gaan. We zijn al heel ver over de Rijn gevaren naar het oosten. Ik ben heel benieuwd waar we zijn als ik morgenochtend wakker word. Tot dan, valete!