Scheveningseweg en Ockenburgh: de kleine forten van de westkust van Den Haag

ockenburghNiet alleen de Rijn kende in Nederland een reeks van forten waar troepen gelegerd werden met het oog op de defensie van de Romeinse grensprovincie. Ook aan de westkust, die voor vijanden te water een gemakkelijke prooi kon zijn, werd er op den duur op berekend. Wanneer we vanuit Lugdunum (Katwijk aan zee) door de duinen naar het zuiden trekken, komen we op den duur in het gebied waar er forten hebben gelegen die onderdeel uitmaakten van deze kustverdediging. Hoewel Den Haag in de Romeinse tijd nog niet bestond, is in deze omgeving het nodige teruggevonden.

De verdediging van de kust in de Romeinse tijd. Niet elk fort is even zeker.
De verdediging van de kust in de Romeinse tijd. Niet elk fort is even zeker. Maar Ockenburgh en Scheveningseweg zijn vrij waarschijnlijk!

Het westen van Zuid-Holland heeft nature een bodem van stevige zandgrond, die destijds gemakkelijker bewoonbaar en meer begaanbaar was de moerassige veengronden in de rest van het gebied. Het is niet ondenkbaar dat de Cananefaten de grond juist daarom gekozen hadden om op te leven. Het zou zelfs kunnen dat hun naam (‘look-meesters’) hier vandaan komt, omdat de grond goed geschikt was voor het verbouwen van look en soortgelijke groenten. Dat het goed bewoonbaar was blijkt ook wel uit de vondst van sporen van een burgerlijke nederzetting ter hoogte van de bossen van Wassenaar, die Beelaerts van Blokland in 1903 deed bij aanleg van een waterleiding. Spelden, munten en tal van andere voorwerpjes kwamen naar boven. In de eeuw daarop werden nog meer vondsten in de duinen gedaan, waaronder zelfs een vermoedelijk crematiegraf. Bloklands vermoeden van een burgerlijke nederzetting lijkt dus juist, al noemt hij vooral Bataafs en Romeins aardewerk. Van de andere kant moet er in de praktijk weinig cultureel verschil tussen Bataven en Cananefaten geweest zijn.

Eén van de paardengraven die bij Fort Ockenburgh werden gevonden.
Eén van de paardengraven die bij Fort Ockenburgh werden gevonden.

Wie de bospaden blijft volgen bereikt uiteindelijk Den Haag. De stad bestond nog niet in de Romeinse tijd, laat staan dat het een politiek centrum was. Wel telt Den Haag meerdere interessante vondsten, waaronder enkele munten her en der. Nog veel interessanter zijn echter de kustforten die zijn teruggevonden in Den Haag. Het eerste fort, aan de Scheveningseweg, wordt slechts vermoed, al zijn hier veel vondsten gedaan die duiden op militaire aanwezigheid. Meer duidelijkheid is er over het tweede fort, aangetroffen in de westelijke wijk Ockenburgh, op de plek waar nu vakantiepark Kijkduinen ligt. Het moet een zogenaamd mini-fort zijn geweest, berekend op slechts enkele tientallen ruiters. De opbouw was vrij simpel: het fort bevatte een groot, u-vormig gebouw, waarin zowel de barakken als de stallen aanwezig waren. Hieromheen lagen muur, wal en greppel, van pakweg 44 bij 42 meter.

Mini-fort Ockenburgh in de duinen van Den Haag. Het werd bezet tussen 150 en 180 en bevatte vermoedelijk tussen de 30 en 50 rutiers.
Maquette van mini-fort Ockenburgh in de duinen van Den Haag.

Minifort Ockenburgh moet gebouwd zijn tussen 150 en 180, rond de periode dat zeerovers uit het noordwesten van Duitsland, meestal van Chaukische komaf, een grotere plaag voor het lange tijd zo vredige Germania Inferior begonnen te worden. Eén aardewerkfragment vermeldt het Cohors Britonum, wat zou betekenen dat er een soldaat van dit uit Brittannia afkomstige cohort aanwezig geweest moet zijn. Afgaande op berekeningen van de omvang van het fort (170 m2) moet het 30 tot 37 soldaten bevat hebben. Indien er echter wordt uitgegaan van een indeling waarbij meerdere van de barakken als stalboxen dienden, zou fort Ockenburgh aan precies één turma van 16 ruiters ruimte geboden hebben. Paardenskeletten rondom het fort, waarvan eentje met een ernstig vergroeide ruggengraat (mogelijk door zwaar gewicht van een ruiter in pantser) lijken de theorie van een ruiterfort te bevestigen.

Meerdere mijlpalen gevonden in het zuidoosten van Den Haag!
Meerdere mijlpalen gevonden in het zuidoosten van Den Haag!

De forten van Ockenburgh en Scheveningseweg waren waarschijnlijk niet buitengewoon lang bemand. In de loop van de derde eeuw moet de situatie in Germania Inferior onveiliger zijn geworden en verslapte de Romeinse militaire aanwezigheid tegelijkertijd door interne crises, wat de onveiligheid uiteraard in de hand werkte. De forten zijn op den duur dus verlaten, maar bestaan hebben zij duidelijk. Daarnaast is Den Haag één van de plaatsen waar in de Romeinse tijd het Kanaal van Corbulo doorheen liep. Hoewel de zuidelijke helft van het kanaal in de tweede eeuw in onbruik raakte, moet de weg die ernaast liep nog in gebruik gebleven zijn. In 1997 werden in de wijk Wateringse Veld namelijk vier mijlpalen aangetroffen! De oudste stamt uit 151 en is van Antoninus Pius, waarbij verwezen wordt naar MAC (Municipium Aelium Cananefatum, oftewel Voorburg). De tweede paal is rond 212 of 213 geplaatst in opdracht van keizer Caracalla. De derde, van Gordianus III, moet tussen 242 en 244 geplaatst zijn, maar veel meer informatie is er niet op bewaard gebleven. De laatste paal is rond 250 gewijd aan keizer Decius. Inheemse aanwezigheid blijkt tot slot uit een cultusplaats, in de buurt van de Lozerlaan. De hoeken waren gericht op de windstreken, met een vorm en ligging die bij veel heiligdommen uit de IJzertijd voorkomt.

De mijlpalen in Wateringseveld, Den Haag. De namen van keizers als Antoninius Pius en Caracalla staan erop.
De mijlpalen in Wateringseveld, Den Haag. De namen van keizers als Antoninius Pius en Caracalla staan erop.

Wie vandaag de dag Romeinse zaken in Den Haag wil zien kan terecht in het Museon en Museum Meermanno. Het laatstgenoemde bevat vondsten uit onder andere Katwijk en Pompeii. In de straat Oosteinde, waar de vier mijlpalen gevonden zijn, zijn drie nieuwe mijlpalen neergezet om de oude Romeinse weg te herdenken. Tot slot is het tegenwoordig ook mogelijk om fort Ockenburgh digitaal te bekijken: aan de hand van de app van Timetravel.world kunnen nu ook driedimensionale reconstructies van het fort en de nabijgelegen vicus bekeken worden.

Mannaricium: Romeinse sporen in Maurik en de gemeente Buren

MaurikInmiddels zijn we in onze reeks over Romeinse plaatsen in Nederland, waarin we in de eerste plaats de Limes volgen, aangekomen in Gelderland. Vanuit Rijswijk, waar mogelijk een onbekend castellum heeft gestaan, trekken we oostwaarts, langs de Rijn of langs de vermoedelijk wat zuidelijker gelegen Limesweg. De Gelderse Limes is lang niet zo duidelijk als de Zuid-Hollandse of Utrechtse, omdat de meeste castella niet zijn teruggevonden en de bijbehorende namen moeilijker te koppelen zijn. Toch hebben we in elk geval veel aanwijzingen die de nodige vermoedens doen opkomen.

Celts_Warriors01_full
De Opstand der Bataven was een goed argument om de Rijn in hun leefgebied ook uitgebreid te bewaken!

Het huidige vermoeden is dat de Gelderse Limesforten grotendeels zijn opgericht na de Bataafse Opstand in het jaar 70 na Chr. De forten in Utrecht en Zuid-Holland daarentegen zijn vrijwel allemaal gebouwd onder de regeringen van de keizers Caligula en Claudius, tussen 40 en 50 na Chr. Dit om het vrij kwetsbare westelijke deel, dat het gemakkelijkst leed onder Chaukische en Friese plundertochten, te bewaken. Het oosten lag hier waarschijnlijk minder bloot aan, maar in de opstand werd de Rijngrens van beide zijden bedreigd. Behalve de Bataven (en hun Cananefaatse buren in het westen) namen er namelijk ook veel stammen achter de grens deel aan de opstand, zoals de Friezen, Chauken en Bructeren. De grens moest ten oosten van Fectio dus ook maar goed bewaakt worden, zodat er na de opstand hier ook de nodige forten verrezen.

Stenen vondsten uit Maurik: ballistakogels, maalstenen en nettenverzwaring. (Foto: Historische Kring Kesteren en Omstreken)
Stenen vondsten uit Maurik: ballistakogels, maalstenen en nettenverzwaring. (Foto: Historische Kring Kesteren en Omstreken)

Zoals in het vorige artikel gezegd werd, lag er bij Rijswijk dus vermoedelijk zo’n Limesfort, ofschoon het fort zelf nog altijd niet teruggevonden is en de naam onbekend is. Ruim 5 kilometer naar het oosten komen we bij Maurik, waar op eenzelfde manier een castellum vermoed wordt. Wel zijn er iets meer vermoedens over de benaming van het fort: het zou Mannaricium kunnen zijn. Deze naam staat tussen Carvo en Traiectum vermeld in de Itinerarium Antonini, een Romeinse reisgids, en is duidelijk verwant aan Maurik. We weten dat Traiectum Utrecht is en dat Carvo hier ten oosten van lag, wat Maurik een logische locatie maakt. Vondsten uit 1972, gedaan bij baggerwerkzaamheden, doen vermoeden dat het fort ten noordwesten van Maurik lag, aan een bocht of tak van de Rijn die nu verdwenen is. De naam Mannaricium zou een verbastering kunnen zijn van Maleriacum, wat zou duiden op een streek genoemd naar ene Malerus of Malerius. Dat een streek naar een persoon genoemd wordt impliceert dat het om een rijk en machtig man gaat, die waarschijnlijk de dienst in het gebied uitmaakte toen de Romeinen er voor het eerst arriveerden, zodat ze de streek naar hem noemden.

Het overlopen van de Ala Batavorum, de elitaire Bataafse cavalerie, moet een gevoelige klap voor de Romeinen geweest zijn.
Mannaricium herbergde waarschijnlijk vooral ruiters, net als het fort bij Rijswijk.

Mannaricium was waarschijnlijk een ruiterfort en in de eerste jaren na de opstand tot 83 na Chr. zat hier het Cohors II Thracum equitata hier gelegerd, een ruiterafdeling van hulptroepen uit Thracië. (Het 1e cohort van de Thracische cavalerie zat tegelijkertijd waarschijnlijk verderop bij Rijswijk.) Het Cohors II Hispanorum equitata, uit Spanje, zat vervolgens tot 116 na Chr. in het fort. Net als de meeste Rijnforten zal Mannaricium regelmatig herbouwd zijn, om begin 3e eeuw “versteend” te worden. Rond 275 werd het fort waarschijnlijk verlaten zoals bijna alle Limesforten, al zijn er bewijzen dat Mannaricium rond 330 weer bewoond was. Het is echter niet zeker of het hier gaat om nieuwe militaire bezetting of dat er een burgerlijke nederzetting ontstaan was. Door de ligging zullen opgravingen naar Mannaricium waarschijnlijk vrijwel onmogelijk blijven.

Streekmuseum Baron van Brakell, in Ommeren, bevat veel vondsten over de Romeinse tijd in de Betuwe.
Streekmuseum Baron van Brakell, in Ommeren, bevat veel vondsten over de Romeinse tijd in de Betuwe.

Ten noordoosten van Maurik, aan de Homoetseweg, is het zuidelijk deel van een Romeins grafveld aangetroffen, waarin crematieresten, houtskool en aardewerk teruggevonden zijn. Het is dus duidelijk dat de doden gecremeerd werden, terwijl het aardewerk in kwestie waarschijnlijk als grafgift meegegeven was. Verderop, in dezelfde gemeente (Buren) zijn meer vondsten gedaan. Ruim ten zuiden van de Limesweg ligt Zoelen, waar in 1974 een tweede grafveld met wel 100 graven is gevonden aan de Mauriksestraat, evenals een paar afvalkuilen vol voorwerpen aan de Breedslagseweg. In Ingen vond men een stenen gebouw, mogelijk een villa of militair bouwwerk. In Ommeren zijn veel vondsten te bekijken in Streekmuseum Baron van Brakell.

De noordoever van de Neder-Rijn is veel heuvelachtiger. Als Elst destijds ten noorden ervan lag, moet het dus erg strategisch zijn geweest.
De noordoever van de Neder-Rijn is veel heuvelachtiger. Als Elst destijds ten noorden ervan lag, moet het dus erg strategisch zijn geweest.

Tot slot werden in 1972 ten noorden van de Rijn en gemeente Buren, in Elst (provincie Utrecht, gemeente Rhenen), sporen van een militaire versterking aangetroffen. Dit in de vorm van houten palen die een beschoeiing of kade kunnen zijn geweest. Kort daarna werd er de bronzen bekleding van een helm gevonden. De inscriptie duidde erop dat de soldaat afkomstig was uit de centurie van een zekere Reburrus, terwijl een aangetroffen dakpan een stempel bevat met de afkorting EXGERINF, die staat voor het Neder-Germaanse leger. De post moet oorspronkelijk ten zuiden van een bocht in de Nederrijn hebben gelegen. Maar of het een fort of een wachttoren betrof, is tot op heden net zo’n groot raadsel als de exacte ligging van Mannaricium.