De Lex Publilia Voleronis: consuls contra volkstribunen (473 v. Chr.)

ditDe executie van Cassius Viscellinus in 485 v. Chr. bracht geen grote verandering in Rome teweeg. Rome bleef een stadstaat die regelmatig in oorlog verkeerde met naburige stammen en steden, terwijl onderling de patriciërs en plebejers met elkaar bleven botsen. De Fabische Oorlogen hadden Rome voorlopig de strijd met Veii doen weerstaan, maar was in 476 in een groot bloedbad onder de Fabii geëindigd. Consul Titus Menenius Lanatus was er niet in geslaagd tijdig in te grijpen, ondanks dat hij dat gezien de positie van zijn troepen gemakkelijk had kunnen doen. De strijd had er zo slecht voor gestaan dat Menenius bij Rome verslagen was door de Veientes en dat zijn collega Pulvillus er nog nét in was geslaagd om hen weer van de Janiculum te verdrijven. Het leidde echter ook tot een vervolging. Zodra Menenius’ ambtstermijn erop zat werd hij door de Volkstribunen voor het gerecht gesleept wegens zijn slechte militaire prestaties in het algemeen en het bloedbad onder de Fabii in het bijzonder. Volgens Livius speelde Menenius’ weerstand tegen de agrarische hervormingen van Viscellinus echter ook een rol.

De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)
De meeste openbare processen vonden in de Republiek gewoon op het Forum plaats. (De meeste ruïnes die daar nu staan zijn uit de Keizertijd, dus vele eeuwen later)

Menenius kwam er juridisch gezien goed vanaf. De goede naam van zijn vader, die na de eerste Secessio Plebis (afscheiding der plebejers) patriciaat en plebs verzoend had, hielp waarschijnlijk in zijn voordeel. In plaats van de doodstraf of verbanning kreeg Menenius een boete van 2000 as. Let wel, een juridisch milde straf woog blijkbaar niet op tegen de persoonlijke vernedering. Volgens Livius stierf Menenius al snel, ziek van ellende. (Cassius Dio vertelt overigens een zeer andere versie van het verhaal waarin Menenius wel degelijk ter dood veroordeeld werd.) De zaak van Menenius mag dan een detail in de Romeinse geschiedenis lijken, maar het is wel tekenend voor de klassenstrijd in de Vroege Republiek. De landbouwhervormingen waar het plebs zo hard om riep gaf zoveel spanning dat er meerdere politici om werden aangeklaagd. De consuls van 474 werden na hun aftreden ook al voor het gerecht gedaagd omdat zij de landbouwwet van Viscellinus gehinderd zouden hebben. Net als bij Menenius werd de aanklacht gevoerd door volkstribuun Gnaeus Genucius, die meerdere malen op fanatieke wijze de consuls ter verantwoording trachtte te roepen langs gerechtelijke weg. Want ook consul Spurius Servilius, uit 476, was door hem aangeklaagd na een roekeloze aanval op de Veientes, die ook alleen door ingrijpen van zijn collega Aulus Verginius niet op een verpletterende nederlaag was uitgelopen.

De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere, die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.
De beroemdste drager van de zwarte toga pulla was Cato de Jongere (hier in de tv-serie Rome gespeeld door Karl Johnson), die hiermee in de 1e eeuw v. Chr. toonde dat hij rouwde om de in zijn ogen gestorven Republikeinse idealen.

Toen in 473 de nieuwe consuls aantraden, kleedden hun voorgangers Servilius en Verginius zich alsof zij in de rouw waren, in verfomfaaide zwarte toga, ongeschoren en haar in de war. Kanttekening hierbij is dat de rouwstijl ook vaak gedragen werd door beklaagden, die hiermee hun ellende toonden. De oud-consuls liepen nu jammerend door de straten, bewerend dat consul worden niets anders was dan jezelf blootstellen aan de tirannie van de volkstribunen. Blijkbaar had dit de nieuwe consuls er niet van weerhouden hun ambt op zich te nemen. De eerste, Vopiscus Julius Iulus, kwam dan ook uit een familie met reputatie: zijn broer Gaius was consul geweest in 482 v. Chr. en mogelijk was zijn vader (die ook Gaius heette) dezelfde als de consul uit 489 v. Chr. De andere, Lucius Aemilius Mamercinus, was al tweemaal consul geweest en volgens Livius had hij destijds samen met de Senaat getracht de macht van de tribunen in te perken, wat wel duidelijk maakt dat hij wel wat gewend was. Op de morgen van het proces gebeurde er echter iets totaal onverwachts: Gnaeus Genucius werd dood aangetroffen in zijn huis. De zo fanatieke volkstribuun was vermoord. De overgebleven tribunen schrokken hier zo van dat geen van hen de rol van aanklager over wilde nemen. Servilius en Verginius ontkwamen zo aan de vervolging. De patricische Senaat lachte in zijn vuistje en gaf vol goede moed het bevel tot lichting van de troepen. Nou ja, goede moed… Eerder overmoed. De gemoederen onder het volk waren door het drama natuurlijk flink opgelopen. Zeker toen de consuls, die onmiddellijk troepen begonnen te lichten, op strenge wijze te werk gingen.

Romeinse soldaten in de 5e eeuw v. Chr. hadden nog zeer andere uitrustingen dan die in de vroege keizertijd.
De verschillende vermogensklassen van het Romeinse leger verschilden in de 5e eeuw v. Chr. sterk van uitrusting.

Het Romeinse leger van de Vroege Republiek werkte nog met een dienstplicht: iedere man van 16 tot 46 jaar oud kon worden opgeroepen. Er waren vier legioenen, twee voor elke consul, wat destijds een totaal aantal soldaten gaf van 3000 à 4000 man infanterie en 300 man cavalerie. De legioenen werden volgens Livius nog opgesteld als een Griekse falanx, een starre muur van speren. Patriciërs dienden dan vanwege hun grotere draagkracht in de cavalerie (waaruit uiteindelijk de Romeinse ridderklasse zou ontstaan) en plebejers met voldoende vermogen werden opgeroepen voor de infanterie. De infanterie werd dan weer opgedeeld in vijf adsidui of vermogensklassen. De eersteklas-legionairs waren het rijkst en droegen een zwaar pantser met een lange lans, als in de stijl van een Griekse of Etruskische hopliet, zodat zij dus vooraan stonden in de falanx. De tweede klasse droegen ongeveer dezelfde uitrusting minus borstpantser, terwijl de derde en vierde het meer moesten hebben van een lichte wapenrusting met een werpspeer en stootlans. De vijfde klasse, de armsten, had een zeer beperkte uitrusting waarbij de voornaamste bewapening de slinger was. Zij konden voor het leger uitlopen om te provoceren en zo de manoeuvres van het legioen te verhullen. Bij dit alles moet worden gezegd dat dienstplicht werd gezien als een vanzelfsprekende plicht aan de staat. Wie totaal bezitsloos was werd vrijgesteld van militaire dienst, tenzij in geval van uiterste nood. Verder werden alle soldaten geacht zij aan zij te vechten, ongeacht leeftijd of dienstjaren, met uitzondering van de meest ervaren troepen die achterbleven om de stad te bewaken.

Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.
Komische afbeelding van de arrestatie van Publilius, hier afgebeeld in een 19e-eeuws officiersuniform en een leeuwenvacht.

Wat de zaak bij de lichting van 473 v. Chr. deed escaleren was de oproep aan ene Volero Publilius om als gewoon soldaat dienst te nemen. Dat dit bij hem in het verkeerde keelgat schoot lijkt in contrast met bovenstaande visie op de dienstplicht, maar wordt al begrijpelijker als men bedenkt dat Publilius eerder als centurio had gediend en er dus niet op zat te wachten om weer helemaal “opnieuw” te beginnen. De consuls stuurden hierop één van hun lictoren om Publilius te arresteren, zodat hij op het Forum voor hen gebracht werd. Publilius trachtte in beroep te gaan tegen zijn arrestatie en riep de volkstribunen op om hem te verdedigen. De tribunen durfden echter niet in te grijpen, uit angst dat het hen net zo als Genucius zou vergaan. Maar toen bleek het aanwezige volk achter de arrestant te staan: een boze menigte slaagde erin om Publilius aan de greep van de lictoren te ontworstelen. De consuls begrepen dat ze in een lastig parket zaten: ze hadden alleen hun 24 lictoren ter bescherming, terwijl enkele van hen nu al bont en blauw gemept waren door de menigte. Bovendien waren al deze lictoren plebejers!

De twee consuls kwamen tijdens de Republiek het dichtst bij een staatshoofd. In de Oudheid kwamen wel meer staten voor met twee mannen aan het hoofd.
De lictoren dienden in de Romeinse republiek als lijfwacht van hoge magistraten. Ze konden ook worden uitgestuurd voor arrestaties en waren soms bevoegd om te doden.

Aemilius en Vopiscius konden niet anders dan zich wijselijk uit de voeten maken en zich voorlopig even schuilhouden in het Senaatsgebouw. Daar werd al snel druk gediscussieerd over hoe dit oproer op te lossen. De meest aristocratische senatoren pleitten voor een hard ingrijpen, hetgeen echter door minder heethoofdige collega’s verworpen werd. Uiteindelijk kalmeerde de situatie buiten en kon men het gebouw veilig verlaten. De rest van het jaar maakten Aemilius en Vopiscius hun consulaat door in een ongemakkelijke sfeer, vergelijkbaar met een gespannen wapenstilstand. Op het einde van datzelfde jaar werd er een nieuwe volkstribuun verkozen: niemand minder dan Publilius! Als nieuwe held van het plebs deed hij er alles aan om er een wet door te drukken waarmee het Concilium Plebis, waarop de volkstribunen en -aedielen werden verkozen, voortaan zou worden verdeeld in tribi (stammen) in plaats van curiae (districten), zodat de vergadering minder afhankelijk werd van patricische invloed.

Het staatsbestel van de Republiek. Naarmate de tijd verstreek werd het steeds complexer.
Het staatsbestel van de Republiek bevatte verschillende vergaderingen die verschillende magistraten verkozen. De volkstribunen en volksaedielen werden verkozen door een vergadering waar officieel alleen plebejers zitting in hadden, maar door het patronagesysteem hadden de patriciërs er alsnog invloed op.

De vergaderingen waarop het wetsvoorstel van Publilius besproken werden veranderden meer en meer in schreeuwpartijen. De elite was allerminst gecharmeerd van het hele plan, omdat haar invloed er sterk van achteruit zou gaan. Toen in 471 v. Chr. nieuwe consuls benoemd werden, was Appius Claudius Sabinus dan ook de havik die door de Senaat verkozen was om het wetsvoorstel te bevechten. Zijn collega, Titus Quinctius Barbatus, was meer een duif, die de rol van een bemiddelaar trachtte te spelen. Dat was maar goed ook, want uiteindelijk kwam het tot een hevige confrontatie. Toen Publilius’ collega Gaius Laetorius probeerde om Appius afgezet te krijgen vóór er over het wetsvoorstel gestemd zou worden, reageerde Appius met het bevel Laetorius te arresteren. Het resultaat was dat de gemoederen op het Forum zo hoog opliepen dat er bijna een rel uitbrak. Quinctius slaagde er in elk geval in de gemoederen van het volk wat meer tot bedaren te brengen, terwijl hij Appius door een groep senatoren de Curia Hostilia, het Senaatsgebouw, in liet sleuren. Nadat de menigte wat gekalmeerd was spoorde Quinctius de Senaat aan om het volk niet langer te tarten. Ze wilden de staat toch zeker niet in gevaar brengen?

Slinger
De slinger, het wapen van de armste vermogensklasse in de Vroege Republiek (en dus ook van veel plebejers op het slagveld)

Aldus geschiedde en werd de Lex Publilia Voleronis aangenomen. Voortaan waren de volkstribunen een stuk onafhankelijker van Senaat en patriciaat. De plebejers waren een stap dichter bij hun emancipatie en daardoor waren de gemoederen voorlopig gesust. Net op tijd. De Volsci en de Aequi hadden het nieuws over de onrust gehoord en roken hun kans om het Romeinse grondgebied aan te vallen. Opnieuw bleek het verschil in het beleid van de consuls: waar Quinctius’ troepen gehoorzaam waren en hij de Aequi met succes bestreed, had Appius in zijn strijd met de Volsci moeite om de orde in zijn leger te handhaven. De hardvochtige Appius paste decimatie toe: één op de tien soldaten werd uitgeloot om door de negen anderen gedood te worden. Quinctius keerde terug met een loyaal leger en had zelfs de buit onder zijn mannen verdeeld. Hij zou nog vijf keer consul worden. Appius niet één keer meer.

Cassius Viscellinus: anti-held van het plebs (485 v. Chr.)

tarpeian-rock-romeOok na de Secessio Plebis waren de spanningen tussen patriciërs en plebejers nog lang niet van de lucht in de jonge Romeinse Republiek. Een voornaam Romeins staatsman die de positie der plebejers trachtte te bevorderen was Spurius Cassius Vecellinus. Maar zijn geschiedenis bewijst dat je in een dergelijke strijd ook je hand kunt overspelen.

Wanneer Vecellinus (of Viscellinus) geboren is, is onbekend, maar volgens sommige versies van het verhaal zou dit rond 540 of 535 v. Chr. geweest kunnen zijn. Zijn vader en grootvader hadden dezelfde voornaam en Vecellinus zou ook drie zoons hebben nagelaten. De Cassii Vecellini zouden patriciërs zijn geweest, al waren latere leden van het huis allen plebejers, wat de vraag opwerpt of Vecellinus’ zoons wellicht uit het patriciaat verstoten werden of het vrijwillig afzwoeren. Uit onderstaande geschiedenis worden beide mogelijkheden erg begrijpelijk.

Rome lag aan de noordkant van het Latijnse stamgebied. Ten zuidoosten daarvan woonden de Volsci.
Het vroege Rome werd omringd door Sabijnen, Latijnen, Hernici en Volsci, met welke Vecellinus het allemaal aan de stok kreeg.

Vecellinus kwam uit een voorname familie en slaagde erin om carrière te maken in de Republiek. In 502 v. Chr. werd hij voor het eerst consul en kreeg de taak om de oorlog tegen de Sabijnen te leiden. Hij bracht hen bij Cures een grote nederlaag toe, waarop het vredesverdrag Rome veel land opleverde en Vecellinus een triomftocht kreeg. Toen in 501 v. Chr. er voor het eerst een dictator benoemd werd in de persoon van Titus Lartius Flavus, maakte deze Vecellinus tot zijn onderbevelhebber. Vecellinus werd opnieuw consul in 493 v. Chr., tijdens de Secessio Plebis. Om Rome veilig te stellen in dit tumult bekrachtigde Vecellinus dan ook een verdrag met de Latijnen. Dat was opvallend, want in de eerdere oorlogen met de Latijnen was hij een fel voorstander van meedogenloze afstraffing van de verslagen vijand. Het verdrag heette dan ook de Foedus Cassianum, naar de familienaam van Vecellinus. In 486 v. Chr. werd Vecellinus voor de derde keer consul en opnieuw marcheerde hij de oorlog in, ditmaal tegen de Volsci en de Hernici. Toen de stammen om vrede vroegen, wist hij op slinkse wijze een bondgenootschap tussen Rome en de Hernici tot stand te krijgen. De Hernici stonden volgens Livius twee derde van hun land af, al is dit zo gul dat het misschien waarschijnlijker is dat de Volsci, Hernici en Romeinen hun veroverde land eerlijk in drieën verdeelden. Het verdrag zou een eeuw stand houden en leverde Vecellinus een tweede triomf op.

Cassius Vecellinus wilde met zijn wet de ontplooiing van de patriciërs enigszins beperken ten gunste van de plebejers. Dat kwam hem duur te staan.
Cassius Vecellinus wilde met zijn wet de ontplooiing van de patriciërs enigszins beperken ten gunste van de plebejers. Dat kwam hem duur te staan.

Na zijn triomf stelde Vecellinus de eerste agrarische wet op. Het verworven gebied moest volgens deze lex Cassia agraria worden verdeeld onder de plebejers en Latijnse bondgenoten. Hierbij zou duidelijk worden afgebakend hoeveel van de ager publicus, de staatsgrond, maximaal door patriciërs in bezit genomen mocht worden. Voor veel patriciërs voelde deze wet natuurlijk als een ernstige beperking van hun mogelijkheden, zodat de wet op fel verzet stuitte. Ook Vecellinus’ mede-consul Verginius zag de wet niet zitten. Naarmate de tijd verstreek keerde echter ook het plebs zich steeds meer tegen de wet.

De executie van Spurrius Cassius Vecellinus, uitgebeeld door Domenico Beccafumi, op een fresco in Palazzo Pubblico in Siena. De schilder had duidelijk geen idee van de executiemethode.
De executie van Spurrius Cassius Vecellinus, uitgebeeld door Domenico Beccafumi, op een fresco in Palazzo Pubblico in Siena. De schilder had duidelijk geen idee van de executiemethode.

Toen Vecellinus’ ambtstermijn in 485 afliep werd hij onmiddellijk voor het gerecht gedaagd en veroordeeld. Hij werd ervan beschuldigd dat hij van plan was om uiteindelijk koninklijke macht te verwerven. De precieze manier van berechting was volgens Livius niet duidelijk, maar het is mogelijk dat het om een publiek proces ging, op last van de quaestoren. Het volk zou Vecellinus in deze versie zelf veroordeeld hebben wegens hoogverraad, waarna zijn huis ook gesloopt zou zijn. Livius wijst echter ook op een andere versie, waarbij Vecellinus achter gesloten deuren werd berecht door zijn eigen vader, wat een afhankelijkheid van de patriarch impliceert die onwaarschijnlijk lijkt voor zo’n succesvolle staatsman. In elk geval werd Vecellinus schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. Zijn poging om een maatregel ten bate van het gewone volk in te voeren had uiteindelijk het hele volk tegen hem in het harnas gejaagd. Het Romeinse volk was niet klaar voor een staat die zulke strakke beperkingen aan het grondbezit oplegde: de herinnering aan Tarquinius Superbus was blijkbaar nog te vers.

tarpeïsche rots
De Tarpeïsche Rots in Rome diende tijdens de Romeinse Republiek om verraders, moordenaars en meineedplegers vanaf te werpen.

Vecellinus werd ter dood veroordeeld en van de Tarpeïsche Rots geworpen. Zijn huis werd afgebroken en zijn vader droeg zijn bezit op aan de godin Ceres door er een godenbeeld van te maken met de naam van de familie Cassius erop als onderschrift. Er zouden ook stemmen zijn opgegaan om de zoons van Vecellinus te executeren, maar zij bleven gespaard, al lijkt het er dus wel op dat hun nakomelingen op een of andere manier niet meer onder de patriciërs vielen. Een maatregel om de macht van het patriciaat te beperken was als tiranniek bestempeld en daarmee veroordeeld door het hele volk. Toch moeten sommigen later de fout van de executie zijn gaan inzien. Dionysius van Halicarnassus vermeldt dat op de plaats van Vecellinus’ huis later een bronzen standbeeld van hem werd geplaatst. In 159 v. Chr. werd het standbeeld echter omgesmolten op last van de censoren. Romeins historicus Cassius Dio wist het in elk geval zeker: volgens hem was Vecellinus allesbehalve een verrader.

De secessio plebis: het Romeinse volk protesteert! (494 v. Chr.)

Secessio_plebisDat de Romeinen in 510 v. Chr. hun tirannieke laatste koning de deur wezen, wilde niet zeggen dat de hierna ontstane republiek één en al gelijkheid en democratie was. Om te beginnen was stemrecht alleen voorbehouden aan staatsburgers. Immigranten konden moeilijk staatsburger worden en vrouwen helemaal niet. Maar ook tussen de Romeinse staatsburgers was allerminst sprake van gelijke rechten. De belangrijkste tweedeling in deze tijd was die van de plebejers en patriciërs, wat een ernstige standenstrijd opleverde.

Romeinse senatoren waren te herkennen aan de puperen zoom op hun toga. In eerste instantie was dit ambt alleen aan patriciërs voorbehouden.
Romeinse senatoren waren te herkennen aan de puperen zoom op hun toga. In eerste instantie was dit ambt alleen aan patriciërs voorbehouden.

De plebejers waren het gewone volk (plebs) en bestonden voor het overgrote deel uit boeren en ambachtslieden. Deze burgers waren van lagere status dan de patriciërs, de oude Romeinse adel, ofschoon zij niet per se arm waren. Toch waren zij in eerste instantie niet vertegenwoordigd in de Senaat. Dit recht was oorspronkelijk alleen voorbehouden aan de hoofden van patricische families. Hoe ongelijk de vermogens van beide groepen waren blijkt wel uit de verdeling van de landbouwgrond. Ongeveer de helft ervan was in handen van kleine boeren, die 60% van de bevolking vormden, terwijl de andere helft in handen was van de grootgrondbezitters, die slechts 5% van de bevolking vormden. De landloze bevolking bestond uit ambachtslieden en ongeschoolde arbeiders. Slaven (die sowieso nooit staatsburgerschap hadden) waren destijds nog een erg kleine groep. Een patriciër had vaak een paar slaven en wat landarbeiders ter beschikking om zijn grond te bewerken. Dit gold vooral voor het stuk dat hij nodig had om zichzelf en zijn familie en huishouden van voedsel te kunnen voorzien. De rest werd verpacht aan de kleine boeren, die immers zelf maar weinig grond bezaten.

Clientes bezochten hun patronus 's morgens vaak uit beleefdheid. Dit heette een salutatio en was een ideale gelegenheid om verzoeken in te dienen.
Clientes bezochten hun patronus ’s morgens vaak uit beleefdheid. Dit heette een salutatio en was een ideale gelegenheid om verzoeken in te dienen.

De oplettende lezer heeft wellicht al gezien dat in het woord patriciër het woord pater (vader) verwerkt zit. Dit heeft te maken met de sterke familiestructuur van de Romeinse maatschappij en het feit dat een patriciër als “vader” kon dienen van minderbedeelde beschermelingen. Een Romeinse familia werd geleid door een pater familias, die door zijn patria potestas (vaderlijke macht) gezag uitoefende over zijn echtgenote, kinderen en kleinzoons via zijn zoons. Slaven van de familie vielen ook onder zijn gezag. Familiae met gemeenschappelijke voorouders vormden dan weer een gens, een geslacht. Romeinen van lager vermogen waren door hun gebrek aan middelen vaak afhankelijk van de betere klasse. De rijkere Romein trad dan op als patronus van zijn clientes. Die cliënt kreeg derhalve juridische of financiële steun van de familia in kwestie, terwijl de patronus op zijn beurt politieke steun van zijn cliënten had. Tijdens de volksvergaderingen stemden de cliënten vaak op hun patronus of de door hem verkozen kandidaat. En in de eerste jaren van de Romeinse republiek waren de patroni vrijwel altijd patriciërs.

Romeinse soldaten uit de 5e eeuw v. Chr. Omdat veel plebejers zich geen wapenrusting konden veroorloven gold er alleen dienstplicht voor al wie dit wel kon.
Romeinse soldaten uit de 5e eeuw v. Chr. Omdat veel plebejers zich geen wapenrusting konden veroorloven gold er alleen dienstplicht voor al wie dit wel kon.

Het moge dus duidelijk zijn dat de patriciërs in eerste instantie eigenlijk alle macht in handen hadden. Ze konden doen wat zij wilden en de plebejers hadden geen enkele vorm van passief kiesrecht. Dit maakte de plebejers op den duur steeds ontevredener. Maar de patriciërs zaten er natuurlijk niet op te wachten om hun bevoorrechte positie op te geven. Het strenge beleid van Appius Claudius Sabinus Inregillensis speelde een rol in de eerste escalatie van dit conflict. Appius Claudius was Sabijn van oorsprong en de legendarische stichter van de gens Claudia. Hij zou naar Rome zijn getrokken omdat hij tot een minderheid behoorde die vrede met de Romeinen wenste, waarna hij in de stad was opgenomen in het patriciaat. Negen jaar later, in 495 v. Chr., was hij consul geworden. Datzelfde jaar kwam het nieuws dat Tarquinius Superbus, de afgezette koning, in ballingschap was overleden. Rome haalde opgelucht adem en men kon zich definitief op andere zaken gaan richten.

Romeinse expansie in Italië. Zoals te zien op de kaart reikte het Romeinse machtsgebied begin 5e eeuw v. Chr. nog niet veel verder dan de omgeving van Rome.
Romeinse expansie in Italië. Zoals te zien op de kaart reikte het Romeinse machtsgebied begin 5e eeuw v. Chr. nog niet veel verder dan de omgeving van Rome.

Helaas geeft het wegvallen van een gemeenschappelijke vijand vaak onderlinge geschillen de kans om te groeien. Claudius’ hardvochtige omgang met schuldenaars, die vaak gedwongen werden om in de facto slavernij voor hun schuldeiser te gaan werken. In 494 v. Chr. (een legendarisch jaartal) zouden de plebejers hierom in verzet zijn gegaan tegen het oneerlijke systeem, door massaal te protesteren op het forum. Een oorlog met de Latijnen bracht even verlossing, maar zodra deze ten einde was liet Appius Claudius alle impopulaire maatregelen herinvoeren. Hierop begonnen de plebejers een soort van staking, waarbij zij weigerden te stemmen en zo het politieke systeem dwarsboomden. In reactie werd er een dictator aangesteld, ofschoon men gelukkig de meer gematigde Manius Valerius Maximus (de broer van oud-consul Valerius Publicola) over Appius Claudius verkoos. Opnieuw bracht een extern conflict afleiding, maar bij terugkeer gaf dictator Valerius de Senaat opdracht om de kwestie op te lossen. Toen de Senaat weigerde sprak hij hen streng toe en trad af, tot groot applaus van het volk.

Patriciërs en plebejers
Dat de plebejers Rome massaal verlieten betekende uiteraard een grote bedreiging voor het voortbestaan van de stad.

De gemoederen waren zo hoog opgelopen dat, toen er een nieuwe oproep voor oorlog dreigde, de plebejers zelfs overwogen de consuls te vermoorden om hun eed aan hen niet te hoeven nakomen. Men besefte echter dat dat juist ten nadele van de zaak zou werken. Toen kwam Lucius Sicinius Vellutus op een idee: het volk zou Rome gewoon moeten verlaten en naar de Mons sacer (Heilige Berg), zo’n drie mijl buiten de stad, moeten trekken. Zo gezegd, zo gedaan. De plebejers verlieten Rome massaal en sloegen op de heuvel hun kamp op, versterkt met greppels en wallen. De eerste Secessio Plebis was een feit! De achtergebleven patriciërs en plebejers verkeerden in doodsangst over wat er nu zou gaan gebeuren? Zou de Senaat de overgebleven plebejers knechten? Zouden de achtergebleven plebejers in opstand komen? En wat zouden de vluchtelingen doen? Ex-consul Menenius ging als afgevaardigde naar het kamp op de Heilige Berg. Men kwam overeen dat de plebejers meer rechten zouden krijgen en dat er een ambt gecreëerd zou worden dat deze rechten zou waarborgen: de volkstribuun. Deze zou vetorecht uitoefenen zodat hij elke wet die de rechten van de plebejers bedreigde kon verhinderen.

Gaius Gracchus spreekt het volk toe. Hij en zijn broer Tiberius zijn zonder twijfel de beroemdste Romeinse volkstribunen.
Dankzij de Secessio Plebis deed de Volkstribuun zijn intrede in Rome.

De Secessio Plebis was niet zonder consequenties. Veel landbouwwerk was blijven liggen, zodat in 492 v. Chr. er een ernstig voedseltekort in Rome ontstond. Import uit Etrurië redde Rome van een ernstige hongersnood. Het jaar daarop moest er nog veel meer graan uit Sicilië worden gehaald. Toch was het de eerste stap in de emancipatie van de plebejers. Die zou zich voortzetten tot de scheiding tussen plebs en patriciaat alleen nog in naam bestond.

De Slag bij het Meer van Regillus (499-496 v. Chr.)

Rome lag aan de noordkant van het Latijnse stamgebied. Ten zuidoosten daarvan woonden de Volsci.

De Romeinse Republiek kreeg na 509 v. Chr. alle tijd om zich te ordenen en een stabiele staat te worden. Dat was maar goed ook, want aangezien Rome nog niet meer dan een stadstaat was, was haar overleving nog helemaal niet zeker. In Italië wemelde het nog van de potentiële vijanden. Tien jaar het uitroepen van de Republiek diende zo’n vijand zich aan, op last van een oude vijand: de verdreven koning Tarquinius!

De ruïnes van Tusculum. De stad is in de loop der eeuwen onbewoond geraakt.
De ruïnes van Tusculum. De stad is in de loop der eeuwen onbewoond geraakt.

Nadat de in ballingschap verkerende Tarquinius in 507 v. Chr. door Lars Porsena was weggestuurd uit Clusium, had hij zijn heil gezocht bij zijn schoonzoon, Octavius Mamilius, de vorst van Tusculum. Mamilius was een telg uit een geslacht dat beweerde af te stammen van Odysseus en Circe, één van de meest vooraanstaande Latijnse families. Mamilius probeerde de zaak van zijn schoonvader te bepleiten bij de Etrusken, maar het vredesverdrag tussen Rome en Clusium maakte de kans op hulp uit deze hoek erg klein. Een Romeins-Sabijnse oorlog brak uit in 505 v. Chr., waarbij de Sabijnen steun kregen van Veii, maar opnieuw behaalde Rome de overwinning. Datzelfde gold voor een opstand van de Romeinse koloniën Pometia en Cora in 503 v. Chr: opnieuw triomfeerden de Romeinse consuls. Het werd duidelijk dat, ondanks zijn Etruskisch bloed, Tarquinius niet op hulp van deze machtige bond hoefde te rekenen, terwijl de Sabijnse oorlogsmacht veel te zwak was. Hierop wendde Mamilius zich echter tot zijn verwanten: de Latijnen.

Meer dan tien jaar nadat hij uit Rome verdreven was, zon Tarquinius Superbus nog altijd op wraak en de herovering van zijn troon.
Meer dan tien jaar nadat hij uit Rome verdreven was, zon Tarquinius Superbus nog altijd op wraak en de herovering van zijn troon.

De Latijnen, die het gebied ten zuiden van Rome woonden, woonden niet ver van de Republiek en konden op deze manier een behoorlijk groot gevaar vormen. Toch sloten niet alle Latijnse steden zich aan bij Mamilius: sommige kozen ervoor om over te lopen naar Rome. Tegelijkertijd waren er echter ook oude bondgenoten die Rome nu in de steek lieten ten gunste van Mamilius, die uiteindelijk wel 30 Latijnse steden tegen Rome verenigde. De situatie werd in 501 v. Chr. zo nijpend dat men in Rome voor het eerst een dictator benoemde in de persoon van Titus Lartius Flavus. Zo’n vaart liep het echter niet en de eerste aanval liet nog enkele jaren op zich wachten: dit zou in 499, 498 of zelfs 496 v. Chr. kunnen zijn geweest. Vaststaat dat er een nieuwe dictator werd benoemd: Aulus Postumius, kreeg nu het bevel over de Romeinse Republiek en haar legioenen. Titus Aebutius Elva was zijn magister equitum, oftewel onderbevelhebber.

De mogelijke locatie van de veldslag. Het meer van Regillus is in de 4e eeuw v. Chr. drooggelegd.
De mogelijke locatie van de veldslag. Het meer van Regillus is in de 4e eeuw v. Chr. drooggelegd.

Postumius raakte slaags met de Latijnse bond bij het meer van Regillus. Mamilius leidde het Latijnse leger zelf samen met Tarquinius en diens laatste zoon Titus. De aanwezigheid van de Tarquinii zou de Romeinse strijdlust flink hebben aangewakkerd en het werd dan ook een hevige veldslag. Al vrij vroeg in de strijd raakte Tarquinius gewond toen hij Postumius probeerde aan te vallen. Aebutius deed op zijn beurt een aanval op Mamilius: hij trof hem in de borst maar raakte zelf aan zijn arm gewond zodat hij zich terug moest trekken en zijn troepen van een afstand moest leiden. Hierop begon de slag moeizamer te gaan voor de Romeinen. Toen oud-consul Marcus Valerius Volusus probeerde om Titus Tarquiniuis aan te vallen werd hij zelfs gedood door diens mannen.

De Dioscuren (Castor en Pollux) strijden mee aan het meer van Regillus. (Gravure van J.R. Weguelin uit 1880)
De Dioscuren (Castor en Pollux) strijden mee aan het meer van Regillus. (Gravure van J.R. Weguelin uit 1880)

Pas toen Postumius de legioenen aanvulde met zijn eigen lijfwacht werd de opmars van de vijand gestuit. Toen trad één van de helden van de oorlog met Clusium naar voren: Titus Herminius Aquilinus, die Horatius had geholpen om de Pons Sublicius te verdedigen. Ook hij was consul geweest in de tussentijd en leidde de aanval op één van de kopstukken. Na een tweestrijd slaagde hij erin Mamilius te doden. De vreugde was helaas maar kort: terwijl Herminius zich de wapenrusting van zijn gevallen tegenstander als trofee probeerde toe te eigenen, werd hij dodelijk getroffen door een werpspeer. Uiteindelijk kwam Postumius met een doorbraak door een ongewone zet. Hij beval de ruiterij om af te stijgen en te voet aan te vallen. Castor en Pollux, de zoons van Jupiter, zouden in de gedaante van twee ruiters hebben meegevochten aan de Romeinse zijde. Maar zelfs als dat niet meer dan een sterk verhaal was: de Latijnen sloegen op de vlucht en de Romeinen wonnen zo de slag. Postumius kreeg een waardige triomf in Rome en liet een tempel voor Castor en Pollux bouwen.

De Latijnse bond. Rome is duidelijk één van de grootste steden op de kaart.
De Latijnse bond. Rome is duidelijk één van de grootste steden op de kaart.

Hierna was het met de zaak van Tarquinius bekeken. De verbannen koning trok zich terug naar Cumae, waar hij ontvangen werd aan het hof van de tiran (klassiek alleenheerser) Aristodemus, waar hij uiteindelijk overleed. In 495 gaven de Latijnen aan een oproep van de Volsci om samen tegen Rome op te trekken. De Republiek waardeerde dit zeer en liet als dank Rome 6000 krijgsgevangenen vrij. De Latijnen beantwoordden dit gebaar door een gouden kroon naar de tempel van Jupiter Optimus Maximus in Rome te zenden. Dit alles versterkte de band tussen de Romeinen en de Latijnen zeer en door de Latijnse waarschuwing werden de Volsci afgeslagen. In 493 werd de Foedus Cassianum afgerond als kroon op de vriendschap. Voortaan was er een bondgenootschap tussen Rome en de Latijnse steden. Rome had vanaf nu een leidende positie in de Latijnse bond. De Republiek was opnieuw veiliggesteld en het koningschap zou niet meer terugkeren.

De oorlog met Clusium: Rome belegerd! (508 v. Chr.)

belegNa de Slag bij Silva Arsia leek de verse Romeinse Republiek even in wat rustiger vaarwater te komen, maar dat was van korte duur! De afgezette koning Tarquinius zocht zijn heil namelijk bij koning Lars Porsena van Clusium, een machtige Etruskische stad. De machtige Porsena begon zijn leger klaar te maken voor een grote aanval op Rome. Dit was een veel sterkere vijand dan Tarquinius’ eerdere bondgenoten. Ineens leek het lot van de Republiek aan een zijden draadje te hangen…

Siège_de_Porsenna
De Romeinse en Etruskisch-Latijnse legers troffen elkaar voor de Pons Sublicius.

Het duurde niet lang of het nieuws van het naderende leger bereikte Rome. Om de bevolking in gareel te houden werd er in allerijl zoveel mogelijk graan ingekocht van omringende volkeren, werden de zoutvergunningen genationaliseerd en werden de armste klassen van belasting en tol vrijgesteld. Zo bleef het volk trouw aan de stad en was men bereid de vijand te blijven bevechten. Dat was hard nodig, want Porsena’s eerste aanval liet niet lang op zich wachten.

Horatius op de Brug. Gravure uit 1586 door Hendrik Goltzius.
Horatius op de Brug. Gravure uit 1586 door Hendrik Goltzius. (Duidelijk niet gehinderd door kennis van de Romeinse haardracht.)

Het vijandige leger, met op de linkerflank de Tarquinii en op de rechterflank Latijnse rebellen onder leiding van Tarquinius’ schoonzoon Mamillius, had numeriek overwicht en drong zich op richting de Pons Sublicius, één van de belangrijkste Romeinse bruggen over de Tiber. Het was duidelijk dat de brug vernield moest worden. Om hier tijd voor te winnen snelde officier Publius Horatius Cocles de brug over om de vijand op te houden. Geïnspireerd door Horatius’ moed snelden Titus Herminius Aquilinus en Spurius Lartius hem te hulp. Toen de vernieling van de brug bijna voltooid was zei Horatius Herminius en Lartius erover terug te hollen naar de Romeinse zijde, maar Horatius bleef tot het werk klaar was. Onder een regen van pijlen zwom de gewonde officier uiteindelijk de rivier over. Voor zijn heldenmoed werd hij beloond met eerbewijzen van het volk. Door zijn verwonding was zijn carrière echter ten einde.

Afbeelding uit 1553 die Lars Porsena voorstelt.
Afbeelding uit 1553 die Lars Porsena voorstelt.

Nu de aanval mislukt was besloot Porsena het op een belegering te gooien en maakte kamp op het Janiculum. Op de rivier liet hij blokkades aanbrengen. Volgens sommige schrijvers slaagde hij er zelfs in Rome (al dan niet gedeeltelijk) te bezetten. Opvallend is wel dat niemand vermeld dat hij Tarquinius op de troon herstelde, alsof Porsena eigenlijk zelf de dienst uit wilde maken. Consul Valerius Publicola verzon een list: door een kudde vee uit de Esquilijnse Poort te drijven lokte hij een groep Clusiërs richting de juiste plek: Herminius stond met zijn mannen klaar langs de Via Gabina, terwijl Lartius achter de Collinische Poort klaarstond. Consul Titus Lucretius Tricipitinus (broer van Spurius Lucretius), die in de slag bij de brug lichtgewond geraakt was, wachtte met zijn troepen bij de Naevische Poort, terwijl consul Valerius zelf op de Coelius klaarstond. Zo werden de Clusiërs omsingeld en gedood.

Mucius Scaevola voor Porsena, schilderij door Peter Paul Rubens.
Mucius Scaevola voor Porsena, schilderij door Peter Paul Rubens.

Dit brak het beleg echter niet en een nieuwe list werd uitgeprobeerd. De jonge Gaius Mucius kreeg fiat van de Senaat om Porsena’s kamp binnen te sluipen en hem te vermoorden. In het donker verwarde hij de koning echter met zijn secretaris, die soortgelijke kleding droeg. Mucius vermoordde dus de verkeerde en werd tot overmaat van ramp opgepakt. Hij gaf alles toe en zei dat hij slechts de eerste was van nog 300 Romeinse jongemannen die zo hetzelfde zouden doen. Hierop stak hij zijn rechterhand in het vuur, wat hem het cognomen Scaevola (“linkshandig”) opleverde. Porsena was flink onder de indruk van Mucius’ moed en liet hem gaan met de opmerking dat Mucius zichzelf meer kwaad deed dan Porsena. Bij wijze van beloning schonk de Senaat Mucius landerijen op de rechteroever van de Tiber, die sindsdien de Mucia Prata (“de weiden van Mucius”) werden genoemd.

Cloelia steekt de Tiber over, door Peter Paul Rubens.
Cloelia passeert de Tiber, door Peter Paul Rubens.

Volgens Livius was Porsena zodanig onder de indruk van de Romeinse moed dat hij hierna op onderhandelingen aanstuurde. Zijn verzoek om Tarquinius weer op de troon te brengen werd uiteraard afgewezen. Wel werd er afgesproken dat Rome eerder veroverd land aan Veii zou teruggeven en dat Porsena gijzelaars zou krijgen als hij zijn leger van het Janiculum terugtrok. De gijzelaars werden gegeven, maar een groep maagden wist later uit het Etruskische kamp te ontsnappen, onder leiding van ene Cloelia. Porsena eiste hierop de uitlevering van de ontsnapte gijzelaars, zodat Rome wel moest toegeven. Porsena was echter opnieuw onder de indruk van de getoonde moed en liet de helft van de gijzelaars vrij, waarbij hij Cloelia de keuze gaf. Cloelia koos de minderjarigen, die het meest kwetsbaar waren. Het volk van Rome bouwde standbeeld voor Cloelia op de Via Sacra, te paard als een eques, een eer die gewoonlijk alleen mannen te beurt viel.

Tarquinius Superbus, door Livio Mehus.
Tarquinius Superbus kon na de mislukte belegering van Lars Porsena zijn heil mooi elders gaan zoeken.

Het jaar daarop stuurde Porsena nog eenmaal afgezanten naar Rome met het verzoek om Tarquinius als koning te herstellen. Het antwoord van Rome was nog steeds dat van absolute weigering, met de opmerking dat als Porsena Rome respecteerde hij deze verzoeken moest staken. Porsena stuurde Tarquinius hierop weg van zijn hof en liet alle gijzelaars gaan. De eerder terug geschonken landen van Veii werden alsnog aan Rome gegeven. Rome had een sterke vijand minder. Livius merkt tot slot nog iets interessants op over Lars Porsena. Openbare veiling van goederen zou in de tijd van Livius bekend hebben gestaan als “de waar van koning Porsena verkopen”. Volgens Livius was dit omdat Porsena nadat hij het beleg afgebroken had, hij voorraden en goederen had achtergelaten als geschenk aan Rome.